OUARIACHI, Jamal



Herfstdraad

…..
Je moet je bewust leren worden,’ zegt Kiza langzaam en nadrukkelijk alsof hij tegen een debiel praat, ‘van hoe je op anderen overkomt, als witte man. Dan zou je namelijk begrijpen waar die reactie van mij vandaan komt. Ik maak het elke dag mee, dat, dat, dat… dat paternalisme van jullie witten.’

…..

Dit doet ze vaker, honderd procent zeker. Deze hele riedel klinkt uit het hoofd geleerd. Maar waarom? Die vrouw is universitair docent aan de letterenfaculteit. Kramen ze daar allemaal van dit soort bekrompen onzin uit over literatuur? Wat moeten die studenten wel niet denken?

‘en hier een paar planken met de Fransen… nou, die kunnen er ook wat van, hoor! Balzac, vrouwenhater. Flaubert, vrouwenhater. Maupassant, vrouwenhater… Céline, vrouwenhater én antisemiet… en daar hebben we natuurlijk de grote allround fascist, Houellebecq. Die haat gewoon iedereen: vrouwen, Joden, moslims, allochtonen in het algemeen, de complete lhbtiq-gemeenschap… Prachtkerels, allemaal, maar Simone de Beauvoir zie ik er niet tussen staan, klopt dat?

…..


Vertedering
…..
In de sneltram gleed hij meestal weg in een slaperige roes, zijn voorhoofd tegen het gore, koele raam, nog moe op de heenreis, wederom moe op de terugreis. Als het voertuig dan afremde, schoot hij wakker, en na een kort ogenblik in het limbo buiten tijd en ruimte stelde hij dan vast dat hij nog niet hoefde uit te stappen, en doezelde weer weg. Vandaag was hij klaarwakker. Het was druk, maar ergens aan het raam was nog plaats, naast een jongen met een professionele koptelefoon op zijn hoofd waar een hiphopbeat uit hamerde. Hij gebaarde naar de vrije zitplaats. Met een overdreven zucht sloeg de jongen zijn benen opzij om hem ruimte te bieden. Sorry dat ik besta, mompelde hij bij zichzelf, maar de ergernis ontglipte hem onmiddellijk weer. In een gratis ochtendkrant had hij onlangs de top drie van ergernissen in het openbaar vervoer zien staan. ‘Volume van mp3-spelers’ stond op drie, na ‘Instappen voordat anderen zijn uitgestapt’ (nummer twee) en ‘Hardop mobiel bellen’ (nummer één). Nee, daar zou hij niet in meegaan, in dat schaapse gemekker van de massa. Tegenover hem zat een obese vrouw met een gezicht vol rode vlekken te telefoneren. ‘Nog tien minuten, denk ik.’ Met haar middelvinger gaf ze snelle tikjes tegen haar imposante onderkin. ‘Nog tien minuten, zei ik. Nee, tien.’ Ze keek hem aan, zo’n blik van ‘wat moet je nou?’, en hij wendde zijn ogen af, naar buiten. De spiegelwanden van kantoorgebouwen. Logo’s van banken en verzekeringsmaatschappijen. Langzaam rijdend of stilstaand verkeer op de ringweg. Wat zat hij goed hier, in die onbelemmerd voortzoevende sneltram, hoog boven de rest van het verkeer. (Bij de aanleg van de lijn was om psychologische redenen voor het woord ‘sneltram’ gekozen en niet voor ‘metro’, omdat die term negatieve associaties opriep met de rellen die zich in de jaren zeventig hadden voorgedaan, toen voor de aanleg van de eerste metrolijn delen van de oude stad hadden moeten sneuvelen.) Een brug. Beneden fonkelde de rivier in het stroperige licht van de late middag. De namen van de haltes popten op in zijn hoofd nog voordat de omroepstem ze uitsprak. Het verbaasde hem, omdat hij de rit normaal gesproken in zo’n roezige toestand onderging, en toch hadden die haltenamen zich in zijn hoofd gevestigd, zonder dat hij er moeite voor had hoeven doen. Als je alles wat je wilde onthouden toch eens op die manier kon leren.

…..