BERKHOF, Aster



Veel geluk, professor !

…..
Toen Pierre de volgende morgen in het salon van het Instituut kwam, liet lady Thompson de professoren met wie zij stond te praten achter, en kwam hem tegemoet. Ze was nog kleiner dan Pierre gedacht had, zij had iets van die peperbusjes, die dun zijn van boven en heel breed van onder, en die je niet kunt omverduwen. Terwijl Pierre haar goedemorgen wenste, bekeek ze hem aandachtig en zei:

‘Ze is mooi, nietwaar?’

Pierre keek haar verwonderd aan, en vroeg:

‘Wie... wie bedoelt u, lady Thompson?’

‘Het meisje.’

‘Welk meisje?’ vroeg Pierre aarzelend.

‘Het meisje waarmee je gisteravond laat naar de bergen hebt staan kijken, en waar je de hele nacht van gedroomd hebt.’ Pierre voelde zich rood worden, en hij werd ongemakkelijk onder haar onderzoekende blik. Maar dan vroeg hij zich af: hoe kan ze dat nu al weten? En hij wilde iets zeggen, maar lady Thompson, die hem zag aarzelen, zei opeens verbaasd:

‘Dus is het waar?’

Pierre keek haar bevreemd aan.

‘Wel heremijntijd,’ zei lady Thompson, ‘het is waar!’

‘Lady Thompson... ik vrees dat...’

‘Ja, ik vrees het ook’, zei lady Thompson. ‘En ik geef je een goede raad. Tracht je een beetje te beheersen in het vervolg, en niet rood te worden en je te verraden als iemand een grapje maakt.’

…..


Het huis van Mama Pondo

…..
Terwijl we wachtten op nieuws van Pieter, woonde Rose bij ons. Iedere morgen en middag wachtte zij de brievenbesteller op. Soms zat ze uren bij de telefoon.

Af en toe ging ze naar haar eigen huis, in de korte brede straat achter de Christus-Koningkerk. Ze ging dan wat aan de tafel zitten, of hield een jas van Pieter of de boekentas van de kinderen in de hand.

Ze was bang dat het bericht van Pieter niet zou aankomen voor we weg moesten uit Sophiatown.

Het bericht dat we waarschijnlijk naar Meadowlands gebracht zouden worden, was nog aangekomen vóór Pieter weggebracht was. Hij zou daar zeker rekening mee houden. Maar niemand van ons kende die plaats. We kenden de naam en wisten dat het een soort kamp was, dat was alles.

Vader en Jimmy hadden geprobeerd er te gaan kijken. Ze hadden van oude dagloners gehoord, dat op ongeveer twintig kilometer van Johannesburg een onbewoonde vallei lag die Meadowlands heette en waar men de puinen van een oude hoeve kon zien, en ze waren er met de fiets heengereden.

Op een zeker ogenblik, op een pad tussen de velden, vernamen ze van jongetjes dat de vallei een mijl daar vandaan lag, dat het een heel grote vallei was met prikkeldraad eromheen en dat ze er heel, veel huisjes aan het bouwen waren.

Maar toen ze verder reden, was een jeep van de politie bij hen gestopt en ze waren terug moeten rijden. Ze hadden het nog langs een ander pad geprobeerd, maar ook daar had men hen de weg versperd.

Tenslotte hadden ze van op een heuvel in de verte de vallei gezien met de lange rijen huisjes en golvend over de omliggende heuvels de hoge prikkeldraadversperring.

'Zie je wel,' zei Rose angstig, toen zij weer thuis kwamen. 'Het is geen stadje, maar een kamp. Er zal controle zijn op alles. Ze zullen de brieven openmaken. Vreemde bezoekers zullen er niet in mogen en natuurlijk zullen we er geen telefoon hebben.'

Dag in, dag uit leefde Rose in deze gespannenheid, terwijl wij haar voortdurend zeiden, dat Pieter zeker zou laten weten voor het zo ver was en als het niet kon, dat hij er dan op een of andere manier wel in zou slagen een boodschap voor ons het kamp binnen te laten komen.

Toen, op een morgen, was Rose weg. Haar kamer was leeg en we vonden een brief op de nachttafel.

'Ik kan niet leven zonder Penny en Andrew,' schreef ze, 'en ik heb Pieter lief. Ik ga hen zoeken. Wees niet ongerust. Ik heb wat geld, ik zal mij wel uit de slag trekken. Ik houd van jullie allemaal en ik zal je missen, maar ik moet mijn kinderen en mijn man gaan zoeken.'

Dat schreef Rose in dat mooie, sierlijke schrift waar ze zo trots op was en moeder nog meer.

We hebben Rose nooit meer teruggezien. Ik weet niet of zij nog leeft of nog altijd, na al die lange, lange jaren, rondzwerft op zoek naar haar echtgenoot, die nu een oude man moet zijn, en naar haar kinderen die nu volwassen zijn en haar misschien niet zouden herkennen. Misschien is zij dood. Ik wens dit niet, maar wie kan een leven lang zulk lijden dragen?

…..