MENKVELD, Erik
DE WAARHEID NADERT
Deze dag, waarop elke inwoner zijn angstigst
vermoeden uit zal zien komen, lijkt nog een dag
zonder mij: vertrouwde geuren van houtvuur,
vochtige aarde, dampend voorjaarsgroen. Een vrouw
staat de buitenboel te doen, achter de slaperdijk
oefent een koor. In het hakbos stuiten de honden
lallend op eigen spoor. Door weinigen nog voor
mogelijk gehouden schijn ik niet meer te bestaan
tegenwoordig. Dat gaan ze hier beleven vandaag.
Levensgroot en oorverdovend nader ik het dorp.
Koor van ongehoorde waaibomen
Nu we kozijnen zijn
in deze keuken, kijken
ze wel naar de leuke
overbuurvrouw op haar
balkon of een bescheiden
lijnvlucht die over komt,
maar niet naar ons,
die alles omlijsten.
En nu we planken zijn
in deze vloer, horen ze
ons voor geen meter,
terwijl we bij de minste
beroering vervaarlijk
kraken en zij tijdens
koken of woorden tal
van voeten verplaatsen.
Zelfs nu we tafel zijn
waar ze aan eten met onze
poten tussen hun benen
en onder hun blote handen
ons hout, zijn we vergeten:
gesprekken voeren ze aan ons
en kinderen die van geen
witlof willen weten.
Maar allemaal hebben we
blad gedragen, tegen
wilde luchten de wind
in ons tekeer voelen
gaan. En onder sommige
van ons is daar naar
geluisterd en diep
in gedachten gestaan.