ARNS, Astrid


Ontheemden

Ik voel nog hoe het vroeger was.

Gekroonde doden en een kring die ons omsloot.

En wij ontheemden liepen zij aan zij,

wij schoven voet per voet en kregen dan hun zegen.

Zij waren nog en waren ook geweest.

Gebukte zielen met een afgewende kop.

Zij schreeuwden scheuren in de nacht in krukkentaal,

er werd op hen gewacht.

We wisten niets, niet waar ze waren

of vanwaar ze kwamen .

Zij waren marmerblanke vreemde webben in ons hoofd.


Kind

Je loopt op een lijn op het strand en de wind wist je uit.

Onder je jas je krimpende huid.

De tijd komt tot stilstand op de golven.

Je hurkt op het bevroren zand en wacht.

De grond verdraagt maar moeizaam je gewicht

.Je ziet een schip dat schuim trekt in het water dat zo gulzig is.

Je proeft het zout in de vochtige lucht en denkt terug

aan het kind op je heup.

Net geen zomer en zij zingt voor zeilers en matrozen.

Ze lacht van oor tot oor terwijl jij rondvliegt als een adelaar.

Kort het geluid van sneeuw, de kleine stappen van haar voeten.

Niets is ooit voorbij of stil