DE WIJS – MOUTON, Manna


Meer Niet

Ze was een kleine koningin
En gaf met gracielijke zin

Haar mooiste siertjes en haar pronkjes

Haar liefste lachjes en haar lonkjes

En waar zij liep ging ook gedwee

Een hele stoet van minnaars mee

Maar zij, ze dacht van allen: och

Wat 'n dwazen zijn dat toch

La-la

Ze was een lach, een lied

Meer niet

Ze ging van 'n bar naar een souper

En van een tea naar een diner

Een lichte, lachende kokette

Met wufte weelde van toiletten

Ze wekte haat of sympathie

Hier dweperij, daar jalouzie

Haar eigen hart was nooit van slag

En tikte als iedere dag

La-la

Ze was een lach, een lied

Meer niet

Nu is zij moegedanst en oud

Met 'n rijke zakenman getrouwd

Een opgetuigde miljonaire

Met 'n huis vol booien plus misere

Twee mooie auto's in haar stal

Veel licht en bloemen overal

Ze mist nu letterlijk geen stuk

Alleen 'n beetje waar geluk

La-la

Ze is een afgezongen lied

Meer niet