MICHIELS, Ivo
Een tuin tussen hond en wolf
…..
(Adriaan: Ons volk is altijd een arm volk geweest. Als het nog bestaat, nog lééft, is het omdat het nooit heeft opgehouden te vechten... vechten om zijn taal, om een eigen universiteit, een eigen partij, een eigen pers... eigen officieren, eigen rechters...)
de verroeste ketting, het verweerde plankje. En van het plankje de onderkant eerst, want ze moet er nog bovenop kunnen staan, om hoger en hoger bij de ketting te komen, het roest in de verf te zetten.
(Adriaan: ... in dit land dat ons tot op vandaag vijandig is geweest: de regeerders, de patroons, de academische overheid, de portie, de kerk ook.)
Hemel, daar stapt ze domweg van het onderuit schietende plankje pardoes bovenop de pot die omkipt, zodat de verf in de tuin vloeit, een oranjerode beekje vormt over het pas opgeschoten groen.
Zien ze dat nou zelf niet? Dat ze niet echt opstappen door de tuin - als dat al hun bedoeling is geweest - maar in een cirkel lopen, rond de boom. Achter elkaar aan, de een voor de ander achterop, driekwart naast elkaar, op gelijke hoogte, nu weer de ander voor. Rond de boom, als honden in een vertraagde film, zoiets.
: Niet de hele kerk, Adriaan.
: De bisschoppen in ieder geval.
: Er zijn er anderen. Les petits vicaires.
(Lieve: De piano, Adriaan, waar komt de piano?)
: De ziel van het volk, Adriaan, daar komt het op aan, de ziel!
Het boek Alfa
…..
En al die tijd geen geluid dat bij hem binnendrong. Niets was er te horen van het geweld waarmee het geweld door de straat joeg, vernietigde wat al vernietigd was en wegnam wat niet eens meer bestond sedert de ramen waren dichtgedaan en de deuren gesloten en de rolluiken neergelaten en alle groen voorgoed was weggebracht, zodat nog eens en zonder zin werd gedood wat reeds eerder op de dag was doodgegaan en dus daarom wellicht geen geluid bij hem binnendrong, daarom niet: wijl nog eens en zonder zin werd gedood wat al vroeger op de dag was doodgegaan en het wel nooit was te horen wanneer de dood door de dood werd omgebracht.
Ook toen het schudden van de grond onder zijn voeten stilaan minder werd, de muren waren neergehaald en het puin de straat had dichtgelegd was er niets te horen, slechts het schrapen van zijn keel en het proesten van zijn mond die het stof uitspuwde en verder niets. Er waren geen kreten om te aanhoren en er zouden ook geen tranen zijn om te drogen, er zou geen bloed zijn om te stelpen moest hij op zijn knieën zoekend het puin in kruipen, geen zou er zachtjes zitten jammeren omdat er een onder de muren was verdwenen niet één die ooit zou weten dat en hoe en wanneer de straat uit de stad was genomen. Tenzij An.
….
Vlaanderen, ook een land
…..
Antwerpen, dit is nog zoveel. Dat is de strijd voor het recht van de taal en het recht van de arbeid, dat is Vlaamse vroomheid en Vlaamse vrijzinnigheid, dat is sereniteit en combattiviteit, bier en brood, ijver en luister, expansie en bewoonbaarheid. Dat is de Schelde met het licht daarboven en in dit licht de mens van morgen en nu.
…..
Prima materia
…..
zelfs Zuster Maria-Angelica heeft niet meer de tijd om Jezusmariajozef te mompelen, reeds ligt haar hoofd van de romp gescheiden, worden links en rechts ledematen van rompen gescheiden, het schooltje inderdaad het eerst getroffen, het felst, de volle lading nog vooraleer een alarmsein of windstoot door de lucht is gegaan, een vlek van niemendal die openspat, spattend een ster maakt, ernaast en errond voortschrijdend sterren maakt, de gemeente eensklaps een veelvoud van sterren met punten die bloeden, opwoelend puin maakt, hel maakt, het is op slag een razen en draven, gieren en gillen, dat voor generaties door onze straten gaat en omdat de man in de witte schort die vermoedelijk mijn pa is, het in zijn hoofd heeft gehaald op hol te slaan op een plaats over rails, tussen buizen, door het labyrint waar hij in de regel – hoe genadig het ongenadig toeval wel is – niet verondersteld wordt te hollen, en mijn ma de bedden maakt op een ogenblik dat geen bom het in d’r kop steekt ter plekke neer te suizen, mijn broer zijn vak leert in de stad waar de navigator bij wijze van spreken geen brood op de plank heeft en ik, uw handstand mislukkende dienaar, al eerder uit deze contreien ben verdwenen, plus minus vijfhonderd kilometer oostwaarts tussen de ware vijanden mijn tenten heb opgeslagen indien ik deze uitdrukking mag gebruiken, daardoor ontsnapt ons gezin aan de massacre precies gelijk de voormalige automobielassemblageateliers waar het, naar we later zullen vernemen maar van meetaf hebben geweten, allemaal om te doen is geweest, schandelijkerwijze ontsnappen aan de massacre zodat er vooral in ’t hart van onze gemeente voor niks een hap uit de hoop en het geloof en de ootmoed is genomen en jazeker, ook in de fabriek zit er zo’n hap, niet dezelfde, geen hap uit het hart maar toch een hap, ginds en ginds, en de heer Theo zegt: Onze schone gemeente, wat een gruwel, onze brave mensen, de kindertjes, wat een gruwel, en curieus zegt hij, zo te midden van de bommen, de trechters, en niettemin gespaard gebleven, onze turnzaal als bij wonder gespaard gebleven, daar moeten wij de Vinger van Boven in zien, zegt hij, laten wij de vergadering openen met het gebed.
…..