KATS, Jacob



Het aerdsch paradys

…..
Welk een heerlijke morgen! hoe verkwikkend is de lucht? Hoe lieflijk rijst de zon uit het oosten, om onze plantagie en de gehele aarde te beschijnen, om alle stervelingen, waarvan de mensen de edelste zijn, leven en verkwikking te bezorgen..... Ja, de mensen zijn de edelste schepsels dezer aarde, zo zij het geluk hebben van datgene te worden, waartoe zij geschapen zijn, wanneer zij onder een hand van zuivere broederliefde worden opgevoed.... maar hoe klein is dit getal, welke dat geluk nog kunnen genieten? Ach Europeanen! mijn arme medebroeders, gij die voór enige honderd jaren, die besmettelijke ziekte de pest, welke zo véle duizenden lichamen doodde, hebt weten te verbannen, waarom kunt gij die gevaarlijker pest, van luxe, van pracht en van ijdele grootheid, die uw zielen dood, uw herten verscheurt, en van de natuur verbastert, en u in de diepste slavernij dompelt, niet verbannen!.... Maar gij doet 'er geen moeite toe, gij vergaapt u aan de luxe, die uw ogen verblindt,

…..
Wanneer dit ook waar was, dat het geld noodzakelijk op déze wereld is, zo zou ik u gemakkelijk kunnen bewijzen, dat het de arme werklieden zijn, die het koper, zilver en goud uit de aarde halen, dat het de arme werklieden zijn, die het zelf moeten bewerken om het te smelten en te smeden, dat het de arme werklieden zijn, die het geld slaan, ja zelfs dat het de arme werklieden zijn die het in de pakhuizen of kantoren van de ene plaats naar de andere moeten dragen, al naarmate het de grote heren bevélen: Indien gij nu daar bij nog in de verbeélding zijt dat men zonder geld op déze wereld niets bekómen kan, zo zijt gij hier zeker op een andere wereld, want hier hebben wij lang ondervonden, dat wij van het geld niet léven kunnen, om déze reden hebben wij ook geen nodig.

…..
Wij zijn verheugd,

Zingen met vreugd,

Wij hebben saam' ons werk gedaan.

Al onze rijs

Onze beste spijs,

Is samen in ons schuur gelaân.

Wij hebben saam

Ons plicht gedaan,

Niemand van ons is arm of rijk.

Wat ieder doet,

Is voór het goed

Van broeders, zusters al gelijk.


Onze vrolijkheid,

Is toegewijd

Aan onze zuiv're broedermin,

Blijft die bestaan,

Nooit zal vergaan

Ons waar gelijke vrijheidsmin.

Geen luxe of pracht,

Hoort tot eendracht,

Maar wel tot hebzucht eigenbaat,

En déze zijn,

Het ergst venijn,

Zij zijn de wortel van het kwaad.


Onze vrolijkheid,

Is toegewijd

Aan onze zuiv're broedermin,

Blijft die bestaan,

Nooit zal vergaan,

Ons waar gelijke vrijheidsmin.

Gelijkheid, deugd,

Baart vrijheid vreugd,

Een vreugd die 't mensdom nooit mishaagt,

Maar die altijd

Ons hert verblijdt,

En ieder mensenvriend behaagt.

…..