DE GROOT, Hugo
Avondgebed
O Schepper van dag en nacht,
Den duister door u voortgebracht
Bedekt dit al met zijn vlerken:
Wilt ook alzo tot dezer stond
Door uw genade zonder grond
Bedekken onze kwade werken.
De vijand is op ons gesteld
Met loze list en met geweld:
O harder waakt voor uwe schapen,
Opdat wij vrij van boze lust
En zware zorg welgerust
In uw hoede mogen slapen.
Wilt alle die gevangen zijn,
Belaa'n met ziekten ofte pijn,
Vertroosten in hun droevig lijden:
Als deze loop zal zijn gedaan
Wilt dan door uw rust voortaan
Ons in der eeuwigheid verblijden.
Morgengebed
Godes soon altijt gepresen,
Light geboren uit het light,
Nu den dagh weer is geresen
Voor het menschelyk gesight,
Wy door uwe sorgh gespaert
En in desen naght bewaert
Komen met ootmoedigh buygen
Onse dankbaerheit betuygen.
Laet de kraght van uwe stralen
Binnen in ons harte gaen,
Hoed ons dat wy niet en dwalen
In de swarte duyst're paên,
Laet de waerheit van uw woord
By ons blinken ende voort
Door de gantsche wereldt schynen
En de blintheit doen verdwynen.
Wilt bestieren d' Overheyden,
Heer der heeren, dat wy stil
Leven onder haer beleyden
Na uw Goddelyke wil.
Keert van ons krijgh ende strijd,
Oproer sterft' en' dieren tijd:
Wilt ook de verbroken deelen
Van de Christenheit verheelen.