BRANDT CORSTIUS, Hugo



De schand in de Breveningse hoerkous


Scheel Heveningen was een vlooi der prammen.

Ver weg op zee zag men een pissende vink.

De gatbasten waren gezoodnaakt

het land te verstraten

en riepen in hun kloten buiten lont.

Ze kakten hun poffers,

en streken elkaar kak in het gelaat.

Enkelen kwakten zaad,

anderen kakten zalm langs een touw.

De guitspasten neukten de bok van het dak.

Niets werd gered dan tien linnen tepels

en een lul van een predikant

en de harige kut van een vinnige pissersvrouw.