STUIVELING, Garmt



Codicil


Wanneer de dag komt dat ik sterven ga,

laat mij alleen: ik wil niet dat je ziet

hoe weerloos ik in ‘t uiterste verdriet

de lafste sluipmoord lijdzaam gadesla.


Want ik heb trots geleefd, en de ongena

van wie me als vijand sloeg, als vriend verried,

weerbaar weerstaan, en niemand, jou zelfs niet,

de pijn geklaagd waarin ‘k allengs verga.


Begraaf mij of verbrand mij, ‘t is me om ‘t even,

of gooi me in zee - maar één ding: doe het gauw;


schrei niet, klaag niet, wees trots, bedrijf geen rouw,

draag de juwelen die ‘k je heb gegeven -


mij méér vergetend ben je ‘t meest mij trouw:

lief, laat de doden dood, leef met het leven!



De Prunus


Onverwacht en plotseling

stond de prunus deze morgen

weer met tak en stam verborgen

in een wolk van bloeseming,

die zo blank, zo smetloos zuiver

straald' en met de wind bewoog,

dat door mij een stille huiver

van verraste vreugde vloog.


Want nog enkel zwart en strak,

niet gereed nog tot ontluiken,

wist ik in geboomt' en struiken

ieder twijgje, elke tak;

slechts de kruin van d' oude steile

statige kastanjestam

brandde, met doorzichtig ijle

glanzend groene vlam bij vlam.


En nu plots, in deze nacht,

is de prunus weer ontloken,

overdadig uitgebroken

tot één eindeloze pracht. -

O, ik wist dat het zou komen,

dit onstuimige festijn,

maar ik had niet durven dromen

dat het zo volmaakt zou zijn!