KRUIDHOF, Greetje


Ik proef de letters van je naam IV

Leunend hang ik tegen de abri aan.

De tram is laat, de mensen landerig.

Het schemert, ik heb dorst.

Deuren die meters verder pas tot

stilstand komen, geduw; ik wurm me

steels naar binnen, zweet.

Halte. Buiten lijkt koel, maar plakt alleen

wat minder. Ik trek mezelf naar huis,

drink in gedachten water, gooi mijn kleren

op de grond en douch, zie haar liggen

in haar bed en stoot mezelf weer aan

dit huis zonder levensmoed.


Ruth

Het is een opnieuw een zware vracht. Ik loop de

straten door, moet thuis zijn voordat iemand mij herkent.

Mijn armen stram van tillen en van tocht, mijn hoofd

ijl door zijn woorden en zijn stem.

Stil nu, gedachten, maak je sterk. Ze zal me horen komen,

gespannen mijn trekken lezen, toestemming zoeken,

hoon.

Hij zit nu in de poort, moet wachten op die ander

maar zal vechten voor ons twee, hij heeft het mij beloofd