DEMEDTS, André
Vlaanderen
Wij zullen hen vernederen die u belagen,
en zich verheugen in uw nood;
wij willen voor u het laatste wagen,
en uw vrijheid zien vóór onze dood.
En geen van ons zal ontwijken,
wat hem zijn hart gebiedt,
noch aarzelen, of wijken
voor armoede en verdriet.
Wij kunnen voor u het zwaarste dragen,
en hongren, lange tijd;
achter het werk, achter het leed der dagen,
zien wij het groeien van uw heerlijkheid,
en dit belet ons moe te zijn of ooit te klagen
om wat zo vaak verloren schijnt in deze strijd,
om al de dingen die aan 't hart ons lagen,
en die we om u hebben vaarwel gezeid.
Want door ons lijden en verzaken
wordt uw waardigheid vergroot,
en schoon en goed willen we u maken,
en uw vrijheid zien vóór onze dood!
Lof van mijn land
Lof zij het land waar ik geboren ben,
en ook zal sterven naar Gods wil.
Hier groeit geen boom, noch ligt een steen,
die ik niet ken.
Het land is mild en trouw
voor elke man, die het bemint,
er is geen mens, geen vriend, geen vrouw,
wier liefde niet een einde vindt;
er is alleen het land, mijn land dat blijft,
om in te liggen als het leven zelf
verloren drijft.
Verliezen is ons lot en ook verloren gaan,
vraag aan mijn hart niet meer dan schuim en as,
ik schimp soms op mij zelf, die onvoldaan,
gelijk een kerende herfstwind was.
En leedvermaak is schrijnender dan veel verdriet,
als men alleen nog om zich zelve lacht,
en om geen dingen meer,
en om de mensen niet.
Alleen maar om die andere in mij,
die zich aan land noch lucht gewent,
en almaardoor aan 't vragen blijft
of er geen ander land bestaat,
dat hij veel beter kent...