MULLER, Frans
Meisje voor dag en nacht
Van haar geneurie is het huis vervuld;
Een woordenloos en zeer eentonig zingen.
Een melodie van eindeloos geduld
En eindeloos bedwongen hunkeringen.
Haar ingehouden zang lijkt één geworden
Met haar getemde, lusteloze stap,
Het vaag gerammel van de afwasborden
En het zacht stotend stoffen van de trap.
Ik hoor haar bezig op de bovengang,
Het vensterloze, triestige gevang,
Alleen omsloten door gesloten deuren;
Zo zoetjes ingetogen klinkt haar neuren;
Het is geen juichen en het is geen treuren.
Het is de hymne van het zelfbedwang