BODDAERT, Marie
Poëzie
Vóór mij een blanke vlakte, teer stillicht
Dromend daarover; in dat droomrig-fijn,
Op hoge troon van marmer, sneeuwigrein,
De Heerlijke met schittrend aangezicht.
En plechtig trad tot haren glorieschijn,
Vonkling van liefde en hulde in ’t ogenlicht,
Een stoet van paladijnen, hooggericht
Hun offerschaal vol purperen hartewijn.
Dan, als zeeruisen over zomerstrand,
Ruisten hun zangen, weeldediep, teerhoog,
Of brekende met dondergroot geluid
In vlammenpassiën van schoonheid uit.
En zeegnend, over allen heen, bewoog
De Lieflijke, lichtplengend, hare hand.
KINDERSPROKE
Nacht is niet boos. Als hij komt de nacht
Maakt hij de hemel open,
En veel sterren en sterretjes komen zacht
Op gouden voetjes gelopen.
Ze zijn nieuwsgierig, en naar benêe
Zouden ze heel graag komen;
Maar ze zijn bang, voor de grote zee
En voor de hoge bomen.
’t Is boven ook donker… maar zij hebben licht.
De zon gaf ze allemaal lichtjes,
Voordat hij naar bed ging; die houden ze dicht
Bij hun gouden sterregezichtjes.
Ze kijken, en lachen, en knikken goênacht,
En zeggen: ’ je moet gauw gaan slapen.’
Zij worden eerst naar bed gebracht,
Als de zon heeft uitgeslapen.
Ze wand’len boven de ganse nacht
Op hun kleine blote voetjes.
Dat doet geen pijn… de wolken zijn zacht,
En ze gaan ook maar zoetjes, zoetjes,
Ze mogen nooit leven maken; dat zou
De goede mensen hinderen…
‘k Geloof niet, dat ik ze horen zou;
Maar er zijn ook zieke kinderen.
‘k Zou heel graag eens boven gaan,
Als ‘k wist hoe daar te komen…
Vogels hebben vleugels aan,
Die vliegen boven de bomen.
Bouwen ze boven ook hun nest?
Of zou hun dat niet bevallen?
En lopen ze altijd alleen? Je zou best
Uit je open huis kunnen vallen!
Hebben je boven ook een tuin,
En bloemen… en kersen… en bijen,
Die brommen zo! - en een hoog duin,
Waar je op en af kunt rijen?
En je moeders handen, zijn ze ook zo zacht
Als ze je ’s morgens komt wassen,
En de zeep zo schuimt en een watervracht
Over je rug komt plassen?
In mijn bos woont een nachtegaal
Hebben je kleine musjes,
Die je voeren kunt? - zijn je allemaal
Broertjes… Broertjes en zusjes?
Ik krijg er haast ook een, het bedje staat klaar.
Hebben jullie allemaal bedjes?
Maar waar staan ze dan, ik zie er geen… Waar?
‘k Hou ’t mijne nu altijd netjes.
Twee, tien, twintig… altijd meer
Komen ze aangelopen…
In mijn ogen strooien ze prikkeltjes neer…
Ik hou ze niet meer open!
Tien, zes, honderd… Ik ben te moe
Om je allemaal te tellen…
Als ik wakker word is de hemel toe…
En ‘k heb nog… zoveel… te… vertellen…