DE DONCKER, Maurits


Onmacht


Hoe schamel is het woord, dat uit mijn mond komt vloeien

en, staamlend slecht verklaart wat mij tot zingen voert.

Hoe zal ik ooit tot een waarachtig dichter groeien

en vinden het accent dat wie mij leest ontroert?


Want achter ’t vurig woord kan men niet immer raden

de raadloze onmacht, die de klare stem versmoort,

waarmede ik machteloos doorheen de mist wil waden,

die mij van andren scheidt en zelden wordt doorboord.


’t Zit nog te veel verstrikt in tooisels en sieraden,

het naakte woord, waaruit de ware vonken slaan.

Het werd door valse weelden al te veel verraden

om als een scherpe kogel tot de kern te gaan.


Al zijn de noten juist, toch is de toets te onzuiver

om in een andre ziel de snaren aan te slaan,

die in een eendre maat en onder zelfde huiver,

verklanken moeten wat ik zelf niet heb verstaan.


Toch kan ik ’t verzen schrijven als een drift niet laten

en grijp steeds weer de pen, die ‘k machteloos hanteer.

Het zit mij in het bloed. Ik kan de hand niet haten,

de pen niet, noch ’t papier, noch mijn verwoed verweer.