PEETERS, Gust
Piccolo
Er hangt een gedichtje in de lucht:
maak het niet bang, of het vlucht
– roetsj!- weg tussen de wolken.
Er kruipt een gedichtje op de grond:
in kringetjes draait het rond
en krabbelt over de stenen.
Er klinkt een gedichtje in je oor
en erachter en erbuiten en ervoor
en je hoort het bijna zingen.
Er zit een gedichtje in je hand
en het wil daar wonen, want
het is van jou gaan houden.