JONGSMA, Janine
Dwalen
laat mij in je kruipen
ik sla je huid opzij
en duik eronder
nee, ik doe je geen pijn
je merkt er niets van
niet in het begin althans
ik ga dwalen door je lichaam
verken eerst je onderbuik
waar ik vlinders zal ontwaken
in je lendenen het vuur
dat hoog opvlamt en zacht dooft
maar ik zorg dat het niet uit gaat
in je hoofd wandel ik
een lange hete zomer
door al je gedachtegangen
om af te dwalen naar je hart
en daar blijf ik dan zitten
als het mag
Namen op de wand
Ik ga roerloos liggen in je hart
als ik ’s nachts tegen je aankruip
tot de slaap jou heeft overmand
en ik stiekem naar boven sluip
om jouw geheugen te ontdoen
van nieuwe vrouwen in het bestand
brutaal geschreven op de muur
van je hersenen aan de gevoelskant
hebben zij in goud glanzende krullen
opzichtig hun naam sierlijk gespeld
trekken uiterst verleidelijk de aandacht
kirren haast om te worden voorgesteld
woest kras ik al hun namen door
met mijn dikke zwarte watervaste stift
kerf in blokletters bloedrood mijn naam
met mijn blote vingers gedoopt in drift
Ongezochte vondst
Jij, die weet dat ik geen onbeschreven blad ben
maar getekend door woorden
mij kunt lezen nu ik naakt voor je lig
en ik mijn ziel in je lichaam schrijf
Jij, die behoedzaam de blaadjes van mijn hart
omdraait als ik er hardop uit voorlees
ezelsoren vouwt in kwetsbaarheid
zodat ik weet waar ik gebleven ben
Jij, die weet hoe je onderhuids kruipt
onder mijn vel beweegt
mij van mijn zinnen berooft
ze teder uit hun verband haalt en omwikkelt met liefde
Reservetijd
en als je mij hebt doorgrond,
weet dat er daarna niets meer komt
wat jou nog verbazen zal in mij
jij mijn restwaarde afschrijft
waar ik liefheb in ons trouwboekje
geen beroering meer voelt
aan de andere kant van ons bed
waar ik al jaren niet meer kom
je mij plichtmatig welterusten wenst
verval ik in het stilzwijgen van ons huwelijk
onder de noemer “houden van”
tot een obligate kus bij gelegenheden
was ik de vlekken uit je onderbroeken
stel ik louter retorische vragen
en serveer onopvallend je lievelingskost
om de aandacht voor die halfdode vrouw
in dit krankzinnige instituut
maar niet op mij te vestigen