WESTERLINCK, Albert
De tweede jeugd
Voor Jacques D.P.
Hij sluit het oud klavier met zachte witte handen
want schoner is de stilte die met weemoed zijgt.
Hij rijst en ziet hoe uit de schoot der zomerlanden
de avond met de walm der volle vruchten stijgt.
Nu staan voor 't raamkozijn jasmijn en anjelieren
met harten roerloos in hun diep geluk verstild,
maar aan de rozen die de ronde perken sieren
vleit zich de wind die langs de blaadren kruipt en rilt.
De bloemen doen hem pijn - zó kleeft hij aan hen vast
en slentrend voor het raam in moeë schemeruren
speurt hij het bloed dat in hun tengre lenden wast.
Maar donkerder en stil blikken de kamermuren
dan zwijgzaam neer op zijn grijze eenzaamheid.
Hij sluit het raam en schreiend aan 't klavier gebogen
ziet hij het jong portret. Hij speelt van pijn en spijt
voor deze dode met haar angstig-rode ogen.