DE WRINGER, H.P.G.


Weemoedig

Weemoedig om wat eenmaal werd verloren,

Verlangend naar wat nooit geweten werd,

Vind ik mijn weg door struikgewas versperd,

Moet ik noodzaak’lijk eenzaamheid behoren.

Ik heb je veel en onnadenkend lief

Gehad en nog gaan steeds in somb’re dagen

Naar jou gedachten onderweg vervagen

En keert je beeld zich lachend en naïef.

Ben ik als monster of als mens geboren?

Want voor mij vluchtend als een schuchter hert

Gaat iedere liefde in een waas verloren.

Het heeft mij stil doen zijn en diep gegriefd.

Toch wil ‘k mij ditmaal niet voor jou verlagen,

Daar ik mij pas uit dood’lijk leed verhief.



Regen


Aldoor de regen op verlaten pleinen.

Een hond loopt over 't eigen spiegelbeeld,

Een fietser heeft zijn laatste kans verspeeld

Om heelhuids in een zijstraat te verdwijnen.


De zon is niet in staat het uur te wijzen,

Belach'lijk zijn tramhalt' en automaat,

Want niemand loopt in deze bui op straat,

Nu alles uitzichtloos ligt te vergrijzen.


Aldoor regen op d'uitgestorven stad

En over 't asfalt danst op lichte tenen

Tergend en lang, als kleine kiezelstenen

Aldoor regen, die uit elkander spat.



Resignatie


Waarom komt als ik droom en verzen lees

Het onweer drijven over gindse daken

Alsof ik nooit aan werelden mag raken

Waar and’ren op mijn leeftijd zijn geweest.


…..