VAN DEN HOUT, Paul
De drinker
Zijn kop door het leven getekend,
zijn lijf door de drank aangetast,
zijn hand en zijn blik wat onvast,
zijn hersenen langzaam verwekend.
Geen vrouw die, haar hart voor hem brekend,
de drank nog verstopt in de kast,
zijn hap kookt, zijn overhemd wast,
hem thuis houdt - scheldend of smekend.
Toch smaakt hem de drank nog uitstekend;
raakt dáár aan de tap, op zijn kruk,
zijn wereldbeeld allengs vertekend,
zodat het uiteindelijk sprekend
gelijkt op een glazig geluk:
het breekt als hij af heeft gerekend.