DE WOLF, Joos
De franskiljonse juffer spreekt
Waar niet is van min geschreven,
Daar en kan ik niet mee leven;
En ’t moet in het Frans nog zijn,
Of het lezen baart mij pijn.
Ik kan mij niet bezig houwen
Met een Vlaamsen boek t’ aanschouwen;
’t Vlaams is nooit van mijnen zin,
Want daar is geen voedsel in.
‘k Weet niet, ik heb vreemde zinnen,
‘k Wil zelfs altijd het Frans beminnen;
Zelfs om enig spel te zien,
’t Moet voor mij in ’t Frans geschiên.
Ja naar de theaterstukken
Gaan ik om het Frans te plukken;
Al dat Frans is staat mij aan,
‘k Zou er alle dagen gaan.
Men zou daar iets schoons vertogen,
En elk heeft u op zijn ogen.
Deze plaatse voor de jeugd
Schijnt mij wel een plaats van vreugd.