TEN BERGE, Willem
De kamer
Dit is mijn lot,
dat ik met hongerende handen,
binnen vier wanden,
leven
en sterven zal -
seizoenen
trekken langs mijn raam
in grijze en lichte dagen -
ik lees een boek,
ik schrijf een vers,
en wordt dan uitgedragen.
Liftboy
De deur viel schokkend uit de wand:
en op de drempel van zijn sombr'e kooi
stond de liftboy
klein
en kinderlijk mooi.
Zwijgend kwam ik bij hem staan
de motor zette zwoegend aan.
Wij stegen alleen
wij stegen hoog
met ons beiden
o, 'k wist het kind
als een engel aan mijn zijde
Dit stijgende, dalende,
eenzame kind
ik heb het plotseling heel hevig bemind.
Mijn hart brak
om zijn lichteloos oog
geblust aan de triestige wand
en ik heb gevloekt om mijn liefdeloos land.
Die 'k aan de Ebro achterliet
'k Hervind U daaglijks, doch 'k herken U niet,
die 'k aan de helle stroom van d'Ebro achterliet,
hoe reisde uit U, waar reisde 't heldre kind,
dat 'k binnen 't bloeien van éen volle maan,
éen zonnige mei-maan, heb bemind?
Gij zijt dezelfde, doch Gij zijt het niet,
die 'k aan de helle stroom van d'Ebro achterliet,
wel zijn 't Uw malse leden, zwaluwslank,
Uw heupen, mild, en wiegend als het graan,
doch wie ontroofde Uw oog de zoete lach,
die zoet was als het bloeien van de maan?
Ik zoek U schreiend, en ik vind U niet,
die 'k aan de helle stroom van d'Ebro achterliet,
'k herken het huppelen van Uw borstenpaar,
en 't slanke wuiven van Uw geurend haar,
dat, speels, Uw bleke wangen streelt....
Gij zijt dezelfde, maar ach Gij zijt het niet,
die 'k aan de helle stroom van d'Ebro achterliet.