VAN DER GRAFT, Guillaume
Een mummie van woorden
Geen god vertoonde
ooit zijn gezicht
en geen gedicht
spreekt onomwonden,
verzegeld verzegeld,
egyptisch graf,
zo wacht ik af
in al deze regels
of ik zal worden
gevonden, verstaan,
een mummie van woorden
onder het puin vandaan.
Schrijvenderwijs
Schrijvenderwijs was ik ingeslapen,
schrijvenderwijs werd ik wakker bij nacht
omdat er woorden stonden te blaten
onder het open raam waar ik lag.
Wie had hen daar bijeengedreven,
was het de honger of was het de wind?
Ze stonden in een beginnende regen
doodstil te kleumen op het grind.
Toen heb ik ze mee naar boven genomen,
de grote ruit van de spiegel besloeg.
Ik had voordien nooit geweten hoe men
woorden halfslapend naar boven droeg.
Maar 's morgens vroeg toen ik ontwaakte
waren ze weg en de deur stond los.
De zon scheen hoog en droog, er zaten
vogels te lachen in het bos.
Katinka
Ik zou zo graag hoog van de toren willen blazen
de paarse paarden in de schemering
een overbodige melodie in as.
Kijk, onder in de moestuin staat Katinka
met een goudreinet in haar handen
die houdt zij tegen haar keel.
Ik zou zo graag de appels willen horen ploffen
in het gras aan de voet van de toren
elegie van appels in 't gras.
Hoor, aan de rand van 't water staat Katinka
te roepen door haar spitse handen
en de weerschijn van het water is geel.
Ik zou zo graag laag over 't water willen scheren
met uit de galmgaten van de toren
de melodie van Katinka
met dauw in het haar en de galm van het water
weerspiegeld in haar ogen
weerkaatst in haar keel.
Te wit om door te gaan
Het sneeuwt. Het is bevroren water,
het is verloren tijd, het is
andersomtaal, een zwijgzaam praten,
licht vallend uit de duisternis.
Het sneeuwt, het heeft met de dood te maken
en met de klokken van voorbij,
er ligt vergeving op de daken,
er is een toekomst buiten mij.