DE SMET, Prosper
Klacht
Ik had het licht willen zien bij een volk
dat de vreugde uitbundig beoefent,
dat een lach als een daverende hemel heeft
en zelfs droefheid in zangen en dansen beleeft.
Iets tussen de Spanjaard en de Zigeuners,
bij kermiskwanten en doedelzakdreuners,
of, waar men met bloemen omkranst
de hoela-hoela danst,
bij de altijd vriendelijke Polynesiërs.
Maar ik kwam ter wereld als Gentenaar,
in een land waar de hemel, laag en zwaar,
grijze stenen kweekt en een stug volk.
Ik vond hier niemand mij verwant.
Ik was zolang een dissonant.
Nu wordt mijn lach voorbarig grijs.
Misschien mag ik mijn schade inhalen
in het Paradijs.