MIN, Neeltje Maria *****
Hier gebeurt niks
Zeur niet. Hier kan niets gebeuren.
Bij de buren misschien.
Dat daar een tafel omvalt.
Of een kachel. Dat daar woorden
vallen. Dat men daar elkaar
Naar het leven staat.
Dat daar later alles koek en ei is.
Maar hier niet. Hier gebeurt niets.
O nacht
O nacht, bevestig dat ik leef,
ontken dat ik gelukkig ben,
sta toe, dat de liefde mij bijstaat,
dat ik wakend het slapen herken.
Als ik van wolken en nevels niet weet,
als ik neig naar wat niet is te vangen,
is, wat mijn lichaam is, dood.
Nacht, ik kom om van verlangen.
Dit is de laatste avond dat wij spreken
dit is de laatste avond dat wij spreken,
want dit vertrek duldt geen geluid
dan van de mond het zoete breken.
het wrijven tussen huid en huid
doet alle woorden in jou groeien;
mijn warme adem wist ze uit.
verhevig het bewegen
en leg het spreken stil
tot alles is verzwegen.
vervang het woord door een gebaar
en spreek niet meer want wat
gesproken is, is niet meer waar.
Mijn moeder is mijn naam vergeten,
mijn moeder is mijn naam vergeten,
mijn kind weet nog niet hoe ik heet.
Hoe moet ik mij geborgen weten?
Noem mij, bevestig mijn bestaan,
laat mijn naam zijn als een keten.
Noem mij, noem mij, spreek mij aan,
o, noem mij bij mijn diepste naam.
Voor wie ik liefheb, wil ik heten.
Vanuit mijn bed
vanuit mijn bed kan ik door 't raam
vader zien gaan.
de zwarte nacht
ligt op zijn schouders als een last
en van het mes, dat in zijn hand ligt,
springt een roos
in duizend kleuren naar de hemelboog.
zijn schaduw schuifelt als een spook.
hij noemt een naam, die ik niet ken
en spreekt een taal waar ik te klein voor ben.
en nu, de dekens om mij heen getrokken,
zo bang ben ik en zo bezeerd,
zo diep van deze vlucht geschrokken,
weet ik alleen: er is geen schuilplaats meer.
Diep in de put
Diep in de put waar haar gebeente ligt,
verschijnt hij elke avond als haar slaaf
en maakt haar uit elkaar gevallen lichaam gaaf
en brengt weer trekken aan op haar gezicht.
Wanneer zij op haar voetstuk zich verheft,
kracht, aan zijn spijt ontleend, haar schouders schraagt
en hij - van schuld vervulde dwerg - vergeving vraagt
voor wat zijn hand haar aangedaan heeft treft
hem van haar stalen mond het snijdend spreken.
Hij voelt van zijn geduld de vliezen breken
en steekt zijn mes ver in haar trotse rug.
Een held is hij. Hij heeft het kwaad bestreden.
Hij legt devoot en met zichzelf tevreden
het zware deksel op de put terug.
Nu moet ik gaan
nu moet ik gaan: de bloemen sterven,
martinus, en het donkert al.
als ik je weer ontmoeten zal,
zal ik mijn naam in jouw huid kerven.
dan zal ik zingen van de zwarte dag
en van de schaduw die wij moesten delen
en van de vloek die sprong in onze kelen
en van het mes dat in jouw handen lag.
troost mij als ik zo droef moet zingen,
leg als een krans jouw handen om mijn hoofd.
wanneer het waar is dat ik heb geloofd,
dan is het in herinneringen.
Van deze plaats af kan ik alles horen
van deze plaats af kan ik alles horen.
ik hoor de tafel kraken onder het gewicht van borden.
ik hoor dat er kinderen worden geboren.
steeds hoor ik kinderen geboren worden.
de kamer vult zich met geluid.
ik hoor het roesten van het slot.
ik hoor het rotten van het fruit.
steeds hoor ik hoe het fruit verrot.
ik kan alleen maar luisteren en zwijgen,
alleen maar luisteren naar wat mijn vader leest.
elk woord begint met dat onrustig hijgen.
ik ben er niet. ik ben er nooit geweest.
Naarmate mijn rokken
Naarmate mijn rokken
langer werden, werden
mijn hinkelbanen korter;
gelijk met mijn knieën
verborg ik mijn poppen.
Mijn dagen zijn geteld
Mijn dagen zijn geteld,
ik zal teruggaan in de aarde.
Toen jij mij baarde
was het vonnis al geveld.
Mijn dood
begon al in jouw schoot.
Hier gebeurt niks
Zeur niet. Hier kan niets gebeuren.
Bij de buren misschien.
Dat daar een tafel omvalt.
Of een kachel. Dat daar woorden
vallen. Dat men daar elkaar
naar het leven staat.
Dat daar later alles koek en ei is.
Maar hier niet. Hier gebeurt niets.
Kom heiland
Kom heiland, wijze minnaar, blijf.
Voltooi haar. Wees haar toeverlaat
maar slacht haar speelgoedbeesten af.
Ontken haar vrees en strijk haar plooien glad.
Ruk splinters uit haar bleke jeugd en luister
naar wat haar ongeduld beveelt.
Haar kinderlijke drift is niet gespeeld.
Zij zal niet slapen voor zij is gekruisigd.
Verzoening
in haar was ik geborgen
en breidde ik mij uit
en werd ik steeds completer
en rijpte ik als fruit
en ik voeten, handen
en reuk en stem en wil
totdat ik met een gil
geboren werd en banden
die ons verbonden hielden
en die ik niet meer ken,
gebroken werden met
een slag, een donderslag.
o moeder, die mij baarde,
die haar vermoeide schoot
gelaten openvouwde
u draag ik op mijn dood.
Zij had een heel klein handje om te slaan
zij had een heel klein handje om te slaan
met zeven gouden vingers en een watermerk –
een handje adem voor een glazen kerk –
en zeven kleine voetjes om te staan.
zij had een hoofdje als een nachtcitroen
en vleugeltjes als een bevroren ruit –
haar haren waaiden voor haar voetstap uit
(zij was er steeds; was ze een visioen?).
zij had een heel klein handje om te slaan
en zeven mondjes om het daglicht uit te blazen,
zij had een mei-lichaam waarom een glazen
stolp. zij had een maan-lichaam bij volle maan.