GELAUDE, Kris



Ergens in mij


Het licht, jouw beeld,

de tijd,

alles verandert nu.

Ik kan je voetstap

niet meer horen

of iets nog van de warmte

in je kleren voelen.

En even weg zijn

om daarna weer

thuis te komen

zal je ook al

niet meer doen.

Daaraan zou ik

nu moeten wennen.

Maar wennen, vrees ik,

doet het nooit.


Misschien moet ik voortaan

met lege plekken leren leven.

Of zal ik in de kamers

van mijn ziel

de ramen openhouden.

En het licht steeds aan.

Want ergens in mij

woon je, spreek je,

lach je, zing je, wacht je.

Niets of niemand

die je daar ooit

weg zal kunnen halen.


Zolang je maar blijft hopen

Zolang je maar blijft hopen

Zolang je blijft hopen

kan iedere stap

in het donker

alleen maar een stap

naar het licht zijn.



Moeder


Het zomererf lag in een

kraambed witte koorts

toen wij de warme paarden

van het oogsttij voerden.

De haver klapte licht.

De middag reed op hoge wagens

naar de schuur.

Maar moeder kende

van het schaftuur

en zijn zwijgzaam woord

de onrust en de vreemde lucht

daarboven.

Nog voor de laatste schoven

had zij het leven

fijn gezant van pijn

en afgerukte halmen.


Geen herfstnacht

komt nu nog te vroeg.

Zij leerde zelfs de dood

zijn droeve list vergeven.



Wat ons gaande houdt


Wij dwalen door een land

van stilbewogen bomen,

langs een verlaten pad,

een landschap troost,

een dal vergiffenis

tot wij ontbladerd nader komen

bij wat uit god of

zeer zacht hout gesneden is.


De bron herkent ons

aan de schaduw,

de rustbank aan de rust

die wij te zelden vinden.

En wordt het leven kwetsbaar

als de sluimer van het woud,

soms zien we even het geluk –

de mensenschuwe hinde –

aandachtig luisteren


naar wat ons gaande houdt.



Eiland


Ik wilde wel af en toe eens

van heengaan die zachte bekoring.

Met het oog van een eiland

op wat ons verwijdert,

maar wat ik geen ogenblik mis.

Behalve wat lichter dan reisgoed is.

Zoals dit grenzeloos licht.

Wind die in elke porie de zinnen streelt.

En van hetzelfde blauwsel

uit de witte was die moeder deed,

een hemel om in te geloven.


Overigens staat hier alleen

een paal boven water.

Tussen beweging en stilstand

het enige onderscheid.

Verlangen komt nergens in strijd

met wat niet is te bereiken.

Zie de vreemde rust van de boten

en het hangend geduld van een meeuw.

En voor wie meer voelt dan hij weet,

de grond

van wat staat te gebeuren:

hoe tijd ons altijd terughaalt

aan boord van zijn schampere schuit.


Langs het wad

van de beste herinnering varen wij

telkens de haven weer uit.



Leef maar


Leef maar

naar het licht toe

verder dan ik kan reiken.

Geen hand houdt je vast.


Leef.

Ik geef wat ik niet heb.

Elk hebben wordt éénmaal verliezen.

Liefhebben alleen

zal nog duren:

zorgvuldig je plaats

in mijn huis bewaren.

En zonder omzien

je tegemoet gaan.

Desnoods over water.


Waar zal je zijn?


Waar zal je zijn?

In het geheim van de sterren

waar we samen naar kijken

of misschien in het lied van de wind?

En als het lente wordt

in die zeldzame tint, teer en kortstondig

bloeiend als de kerselaar.


Waar zal je zijn,

als ik zwijgzaam van verdriet,

opnieuw je voetstappen hoor

en hoe je zachtjes de deur sluit zoals gewoonlijk?

En toch, wij vinden je niet.


Misschien heb je ergens iets achtergelaten,

een briefje, zomaar in een la,

met een voorzichtig bericht.

Dat je er straks wel zal zijn,

omringend op jouw manier,

maar onaantastbaar voor ziekte en pijn.


We zullen je, net als voorheen,

bij je naam blijven noemen.

Alleen wat zachter, hoewel stilte zelden zo hard valt.

De dingen staan roerloos

en jouw plaats aan tafel was nimmer zo leeg.


Maar knipoog of leg even je hand op mijn schouder,

wanneer je een ogenblik aan mijn zij loopt.

Want dood kan je niet blijven.

Daarvoor had je te innig lief.



Ik zal jouw beeld bewaren


Nu jij

geruisloos als het avondlicht

bent weggegaan

zal ik jouw beeld bewaren

op de zachtste plek

van mijn bestaan.


En ik geloof

dat iets van jou

zoals de malse regen

soms zal blijven zingen


Ik zal het horen

in het zwijgen van de dingen.

Zolang ik leef.

En tot de laatste blaren zijn gevallen.


Moeder zijn


Moeder zijn

is aarde zijn.

Oergrond en begin.

Woord

dat je op eigen benen zet.

Eerste koestering

en laatste.

En zoveel daar tussenin

dat geen mens

kan achterhalen.

Zelfs wanneer moeder

uit het zicht verdwenen is,

blijft zij nog

die eeuwige omhelzing.


Herinner mij


Verberg mijn naam niet

tussen plooien van verdriet.

Bewaar hem als een handvest

of een lied

dat door je hoofd blijft spelen.

Zolang ik voort besta

in tekens en verhalen,

zolang nog

hoor ik bij dit leven.


Altijd is er een weg

Als je geen woorden vindt,

begin met te luisteren.

Als je naar inzicht zoekt,

open de ramen.

Als je geen uitkomst ziet,

leer om te wachten.

Als je weinig geduld hebt,

oefen het zaaien en oogsten.

Als je geen inspiratie vindt,

ga dan de straat op.


Altijd is er een weg.


Als je een droom hebt,

durf te springen.

Als je met vragen zit,

ga ermee in de wind staan.

Als je soms vleugels mist,

kijk genoeg naar de wolken.

Als iets moet groeien,

laat het zijn gang gaan.

Als iets je lief is

hou het niet vast.


Altijd is er een weg.


Tijd heelt geen wonden

tijd heelt

geen wonden

tijd leert

je leven

met verdriet

en wachten

zeer geduldig

tot je weer

schoonheid ziet

en tot

de tederste

herinneringen

zo diep vertakt zijn

in je ziel

dat ze

die zere plekken

kunnen overgroeien



Kijk naar de wolken


Kijk naar de wolken.

Ze komen,

en drijven voorbij.

Ze kennen geen zwaarte.

En op een dag

ongetwijfeld,

zullen de zorgen van nu

mee met de wolken

verdwenen zijn



Het kan niet


Het kan niet

dat je zomaar weggaat

en niet meer terug komt.

Er is zoveel dat we

elkaar nog moeten zeggen.

Zoveel om te omarmen.

En al die liefde die waar jij was

nu alleen maar leegte vindt.


Het kan niet

Dat je zomaar weggaat.