MORRIËN, Adriaan
Status quo
Ik help je uit je kleren.
Ik kus je tepels: ze zijn
een beetje koud geworden.
Je neusgaten hebben de vorm
van kroontjes. De kunstige
gedraaidheid van je oor.
Waar in je hals je haar begint
is je huid het zwartst.
Ik wil je niet veranderen.
Sarkofaag
Angst je alleen te laten: opgesloten
in je lichaam, gebalsemd, beschilderd
en met sieraden getooid, maar dood,
zodat geen woord je mond verlaat
en geen gebaar uit je verstarde hand opstaat
in de bedrieglijke nabootsing van de slaap.
La Gioconda
Tot in de wolken heb ik je gezocht.
Van je luchtige tred geen spoor.
Geen lichtval waarin je hals
was verstrikt. Geen blauwe paden
waar jij op mij wachtte.
De bossen heb ik doorvorst,
bespot door bebladerde vogels, mij spiegelend
aan nadenkende zwammen, een lustige specht,
een doorgewinterde vos.
Wat vond ik? Een mestkever onder een keutel,
een leger mieren op weg naar de grenzen,
een volk van muggen wier koning ik werd.
En in de steden? Ja, blanke leden
genoeg, blauwe ogen in overvloed, wimpers
en blonde haren te kust en te keur, in elke straat
wel een glimlach, maar niet de ontastbare glimlach
van jou, die mij zou bevrijden uit het geweld,
zodat ik mijn ziel in een stervende spiegel
eindelijk naakt zou zien.
Lenteavond
Het voorjaar komt in stilte; met een fijner oor
Zou ik het breken, barsten, knallen horen
Waarmee de blaren uit hun schilden dringen.
De lucht moet vol zijn van ’t onhoorbaar gillen
Van vleermuizen die door de leegte boren.
De dag gaat in zijn laatste licht verloren.
De stilte is mijn onmacht om te horen
November
Lief is de lucht achter de herfstige boom
en lief zijn al die blaadjes aan de lucht,
doorzichtig van geluk en ouderdom,
als oude vrouwen met het laatste geld op zak
dat zij verkwisten voor een kinderdroom
die levenslang niet werd vervuld.
Landelijke liefde
Twee paarden bij een hek, terwijl het avond wordt.
De zware koppen naast elkaar, de schouders elkaar strelend,
een liefde even smekend als bevelend,
in een tevreden stilstand uitgestort.
Zo te beminnen met een lange hals vol manen,
een brede borst die op voorpoten rust,
terwijl het hele lichaam kust en wordt gekust
en 't zonlicht valt in een geluk vol tranen.
Waarschuwing
Met wervelstormen in mijn bloed,
een alfabet van meisjesnamen,
moet ik wel onheil brengen aan jouw kust
Je mag het mij niet kwalijk nemen.
Ik kan toch mijn cyclonen niet
eeuwig op oceanen laten zwerven
om daar de liefdesdood te sterven
zonder een inham in 't verschiet.
Ik moet aan land gaan met mijn drift,
vernielen wat mij dierbaar is.
Mijn hemel duurt een korte tijd:
ik moet mijn watermassa's kwijt.
Ik teister jouw bewoonde kom
met zondvloed en vernietiging.
Het is mijn afscheid aan de zee,
mijn weids rumoer rondom de dood.
Slapeloosheid
Ergens moeten er op een ster
mensen zijn die aan ons denken,
voor wie het ochtend en avond wordt
op een aarde zoals de onze
met bergen, rivieren en zeeën,
oorbellen en spraakgebreken,
kerken en koude handen.
Ergens moet er een man zijn
voor wie de wereld te klein is
en die zou willen verdwalen
op de eenzame paden van ’t licht,
in de hersenen van een vrouw,
op een verre onbekende ster,
waar het dier niet knielt in zijn bloed.
Ergens moet er een vrouw zijn
die zich mooi maakt voor de stilte
en denkt aan wat onbestaanbaar is:
een lente die niet voorbij gaat
met de laatste sneeuw van de winter,
een kindervoorhoofd vol ogen,
een bliksem die bloemen strooit.
Ergens moet er een kind zijn
dat zijn hand tussen sterren steekt
om de mooiste ster te vinden
waarop het zou willen wonen:
een aarde van kinderen en vlinders,
van vuurwerk en klimmende vliegers,
van juffrouwen zonder scholen.
Ergens moet er een paard zijn
dat droomt met langzame oren
van zwepen die kunnen strelen,
van hoeven met dragende vleugels
en rukwinden zonder mensen.
ergens moet er een boom zijn
die weet dat hij leerde spreken.
Afscheid
Zul je voorzichtig zijn?
Ik weet wel dat je maar een boodschap doet
hier om de hoek
en dat je niet gekleed bent voor een lange reis.
Je kus is licht,
je blik gerust
en vredig zijn je hand en voet.
Maar achter deze hoek
een werelddeel,
achter dit ogenblik
een zee van tijd.
Zul je voorzichtig zijn?
Een duizendkunstenaar
Hij kan een veer wegblazen,
een vingerhoed optillen,
een bladzij in een boek omslaan
met de namen van alle duivelen.
Hij kan een hand vol zand
leeg laten lopen op het strand
uitkijkend op de golven
die elkaar steeds weer bedelven.
Hij kan een meisje aanzien
met zoveel liefde in zijn blik
dat zij zich tot hem richt
en vuur vraagt voor haar sigaret.
Lente
Vroeger verging ik langzaam. Nu
gaat het al sneller. Mijn hart
slaat onregelmatig, wild vaak.
Als ik opsta uit bed overvalt mij
een duizeling. Mijn slaap is onrustig.
Dromen over mijn jeugd terwijl ik
zo dicht bij de dood ben. In elk autowrak
herken ik mijzelf. De herfst
die mij vroeger vrolijk stemde
een afgang. De winter een einde.
En toch wordt het lente. De angst
krijgt vleugels, tovert mij bloemen
voor het gezicht, vlinders en vrouwen.
Gedachten aan zelfmoord. Ik struikel.
Gezelschap
Een horde bedelaars, melaatsen,
kreupelen, bekketrekkers, leugenaars,
mondorgelspelers op bevrijdingsdag,
boeienkoningen, broodmagere hoeren
die in een vochtig onderhuis wonen,
masturbanten, elk in een eigen bed,
afbrokkelende weduwen, bevlekte
maagden, doven met werkelijke
dovemansoren, tongschrapers,
blind, om zo te zeggen, voor gezang,
doden die nog een laatste poging wagen
om op te staan en weer aan 't werk te gaan.
Fluister maar, fluister net zolang
totdat je wijd en zijd de stilte hebt bedekt
met raadseltaal, vragen waarop geen antwoord
volgt.