Intensive Care
Volgens de dokters wordt zij weer gezond,
en rond haar sponde waken apparaten
die pompen, bloeddruk meten, aderlaten,
van alles doen waarvan ik niets doorgrond.
Een dikke slang die ademt door haar mond
maakt dat wij geen van tweeën kunnen praten,
maar zij heeft alles alweer in de gaten
en kijkt met kleine oogjes in het rond.
Ik kan slechts met mijn hand wat clandestien
over een blote arm en schouder strijken,
en ben nog nooit zo dol op haar geweest
Maar toch, als voor mijn boze oog bevreesd,
durf ik niet naar de monitor te kijken
waarop mijn moeders hartslag is te zien.
Raadsel
De tijd vliegt, maar de dagen gaan te traag.
Een jaar is zo voorbij, terwijl de uren
elk wel een eeuwigheid lijken te duren,
en morgen wordt als gister en vandaag.
De mens is niet gelukkig van nature,
en kwelt zichzelf met steeds dezelfde vraag
waarop geen antwoord is. Je zou zo graag
iets door de spiegel zien, maar het blijft turen.
Er valt geen enkel onheil te vermijden,
en dat de dood komt, is een zekerheid
waaraan je geen gedachte meer wilt wijden.
Je raakt de mensen en de dingen kwijt,
tot je het leven langzaam voelt verglijden
en deel wordt van het raadsel van de tijd.
Bezit
Waar ik mijn hart aan heb verpand
in mijn verspild verleden,
het ging voorbij, het hield geen stand,
het is als zand vergleden.
Ik heb mij steeds het meest gehecht
aan sterfelijke zaken,
aan dingen die ik nimmer echt
tot mijn bezit kon maken.
Maar alles wat zo dierbaar was
dat ik het heb verloren,
is mij sinds ik het kwijt ben pas
voorgoed gaan toebehoren.
Adieu
Ook deze liefde deed ik uitgeleide,
en weer was het: Adieu, mijn hart; aanstonds
is het gedaan met jou, met mij, met ons,
en schuiven tijd en ruimte tussenbeide.
Ach, hoeveel treinen heb ik weg zien rijden
van andere, van eendere stations?
Ik draai mij om en mompel binnensmonds
wat wij elkaar ook deze keer niet zeiden.
Zelfs voor wie weinig heeft geleerd te hopen
neemt de illusie gaandeweg de wijk.
Weer liggen stad en wereld voor mij open;
maar liefste, ik zie enkel, wáar ik kijk,
in elke winkelruit een vreemde lopen
op wie ik sinds je weggegaan bent lijk.
Interieur
In dit met boeken volgestouwd vertrek
Heb ik steeds minder anderen van node,
met al mijn aan de dood ontstegen doden
iedere nacht stilzwijgend in gesprek.
Bij wie is wat ik liefheb nog in trek?
Het meeste is al eeuwen uit de mode.
Van wat ik deed, uit nood of om den brode,
rest enkel de grandeur van het echec.
Maar ook al bood het leven nog zoveel
Waar ik mijn tanden op heb stukgebeten,
éen regel, en de wereld raakt vergeten,
éen rijm, en het verscheurd heelal wordt heel:
alleen achter mijn schrijftafel gezeten
heb ik opnieuw aan heel de schepping deel.
Sterfbed
Mijn vader sterft; als ik zijn hand vasthoud,
voel ik de botten door zijn huid heen steken.
Ik zoek naar woorden, maar hij kan niet spreken
en is bij elke ademtocht benauwd.
Dus schud ik kussens en verschik de deken,
waar hij met krachteloze hand in klauwt;
ik blijf zijn kind, al word ik eeuwen oud,
en blijf als kind voor eeuwig in gebreke.
Wij volgen één voor één hetzelfde pad,
en worden met dezelfde maat gemeten;
ik zie mijzelf nu bij zijn bed gezeten
zoals hij bij zijn eigen vader zat:
straks is hij weg, en heeft hij nooit geweten
hoe machteloos ik hem heb liefgehad.
Park in Volterra
De herfst deed zich reeds vaag gevoelen.
Het was het einde van 't seizoen.
De zetbaas van het paviljoen
sjouwde met tafeltjes en stoelen.
Geremd door zuidelijk fatsoen
stonden ragazzi en fanciulle,
verachting veinzend, in de zwoele
namiddagzon verliefd te doen.
Wij dronken een glas wijn en zwegen.
Wij bleven met onszelf alleen,
tot er een oude man verscheen
die blaren op een hoop ging vegen.
- Als in een Franse film, zo één
waar ze elkaar tot slot niet kregen.
No Second Troy
Ik heb een vrouw bemind, die best
een tweede Troje zou verdienen,
en die door drank en heroïne
onder mijn ogen werd verpest.
Tot ziekbed kromp het liefdesnest,
en ik zou zachtjes willen grienen,
omdat alleen dit clandestiene
sonnetje van ons tweeën rest.
Zo'n veertien regeltjes waarmee je
een tipje van de sluier licht,
wat zout om in de wond te wrijven.
Wat zijn dat toch voor waanideeën,
dat je, verdomd, in een gedicht
'de dingen van je af kunt schrijven'
?
Voorgoed
Dit is de herfst, dit zijn de mooiste maanden,
maar ze ontgaan ons zoals ieder jaar,
want wij zijn blinden in een wereld waar
het blijvende niet geldt, alleen het gaande.
Wij tastten in het duister naar elkaar,
een oogwenk dat wij ons onsterflijk waanden,
en zijn niet dan elkanders nabestaanden;
het bed is ons niet nader dan de baar.
Geen troost valt aan het najaar te ontlenen,
de bladeren verworden in de goot
en de gelieven zijn voorgoed verdwenen.
Wie weet is ons vergund pas metterdood,
door vreemde hemellichamen beschenen,
iets vast te houden wat ons niet verstoot.
Ritueel
Ik houd het kleine ritueel in ere,
opdat je elk moment terug kunt keren.
Iedere dag, wanneer het avond wordt,
maak ik de tafel klaar: een extra bord,
bestek, je eigen stoel, een kaars, een glas,
alsof je enkel opgehouden was.
Ik hoor (hoe kon ik denken dat hetgene
waardoor ik ben, voor altijd was verdwenen ?),
ik hoor, alsof de woning nog bestond,
het grind, de klink, het aanslaan van de hond,
en je komt binnen op het ogenblik
dat ik de lamp ontsteek, de bloemen schik.
Ik hoop alleen dat ik dan rustig blijf
en haast niet opziend van mijn stil bedrijf
de woorden vind, als was het vanzelfsprekend:
Schuif aan; tast toe: er is op je gerekend.
Opnieuw
Ik leerde omgaan met mijn paar gebreken,
en op een toon van montere tragiek
over ‘wat minder fijne motoriek’
en ‘matige coördinatie’ spreken.
Ik zie mezelf ook liever niet als ziek,
en zoek in alles steevast naar een teken
dat het wel gaat. Ik word niet raar bekeken
in stad of straat. Zo’n stok staat zelfs wel chic.
Ik poog mijn oude leven te hervinden,
al is de grootste helft allang voorbij
en zou ik mij aan niets meer moeten binden.
Maar zonder oog voor het verlopen tij
Tast ik nog steeds halsstarrig in den blinde.
Hoe wankel ik ook sta. Ik handhaaf mij.
Toen je vanochtend tegen zessen
Toen je vanochtend tegen zessen
terugmoest naar je 'echtgenoot',
nam ik je lege glas en goot
het vol met wat in lege flessen
aan droes en drab nog overschoot.
Maar ach, mijn lieflijke maîtresse,
zo is de nadorst niet te lessen
van wat je mij te proeven bood.
Zo'n kort genot telt soms het meest;
wij waren slechts éen nacht gelieven
(het is niet alle dagen feest).
Doch ik verklaar hier ten gerieve
van elke druiloor die dit leest:
het is een Gouden Nacht geweest.
Uitvaart
Zo'n tien jaar terug voor haar gevallen;
het duurde maar een maand of drie.
Toen kwamen drank en jaloezie
en achterklap de boel vergallen.
Op zich geen grond voor nostalgie
- zo ging het vroeg of laat met allen -
maar het is vreemd nu ik de smalle
doodkist in deze aula zie.
Iets wat ik nooit geheel aanvaardde
blijkt plotseling ontstellend echt:
Dat ook door mij beminde vrouwen
verdwijnen in de natte aarde,
de handen op de borst gevouwen,
de voeten naast elkaar gelegd.
Wij die elkaar tot bloedens toe
Wij die elkaar tot bloedens toe
op alle zwakke plekken kwetsen,
wij beiden zijn ten langen leste
de onbesliste vete moe.
Het laatste licht faalt in het westen,
mijn lieve vijandin, zie hoe
ik mij van wapentuig ontdoe;
dit is uiteindelijk het beste.
Het heeft alleen zo lang geduurd:
de bitterheid waarmee wij streden
heeft voor ons alletwee voorgoed
zowel de toekomst als het heden
volledig in de war gestuurd. -
Zeg nu maar hoe het verder moet.
Advent
In deze laatste week van de advent
zou het moeten gaan sneeuwen: ieder jaar
zijn het dezelfde dingen waar je naar
verlangt. Dus sneeuwt het niet; maar alles went.
Je steekt de kaarsen aan op het dressoir,
en denkt aan alle doden die je kent.
Terwijl je wacht op een gemist moment
schuiven de dagen naadloos in elkaar.
Je poogt je tegen beter weten in
iets te herinneren wat er niet was,
omdat wat weg is diepte heeft en zin.
Je draait muziek, drinkt thee, je leest een boek
dat je ook lang geleden al eens las.
Maar alles is onachterhaalbaar zoek.
Herfstwandeling
Reeds vroeg ontstegen aan het bed
waarin ook zij wel heeft gelegen
wier doen en laten toen mij tegen-
woordig vaak nog aan het denken zet,
ging ik de herfst in. Allerwegen
stond boomskelet na boomskelet
van alle allerliefsten het
verkoolde geraamte in de regen.
Wat is dat toch ontzettend met
relaties die hun einde kregen;
al was je ze ook zeer genegen
je hebt er jaren van gezwegen
en dan opeens kom je ze tegen
terwijl je op iets anders let.
Kleine liefdesverklaring
Ik ben al bijna dood, en ik
zal nooit aan mensen wennen;
zo meen ik ook geen ogenblik
je werkelijk te kennen,
maar soms, tezamen in het huis
en in één bed tezamen,
met het behoedzame geruis
van regen langs de ramen,
heb ik wel eens een kort moment
gedacht dat ik doorgrondde
hoe ondoorgrondelijk je bent,
en dat al veel gevonden.
Sindsdien
Hij is mij toch nog ongemerkt ontgleden.
Hij keerde in, en ademde zo diep
dat het weer leek of hij alleen maar sliep.
Ik liep de trap af, de vertrouwde treden,
en voelde reeds dat hij was overleden,
nog voor ik hoorde hoe mijn moeder riep.
Of hij tot slot aanschouwde wie hem schiep
nam hij als laatste raadsel met zich mede.
Zo heeft zich op het eind mijn vaders dood
gevoegd bij de voldongen misverstanden,
als iets waar ik alsnog te kort in schoot.
Maar sinds hij mij ontviel, ervaar ik hem
steeds vaker in gebaren van mijn handen,
en hoor hem spreken door mijn eigen stem.
Verslaafd rondeel
Ik kan dit leed met niemand delen,
al slaap ik niet meer van verdriet.
Met drank en valium en speed
lukt het nog wel mooi weer te spelen,
zodat temidden van de velen
geen sterveling mijn wanhoop ziet:
ik kan dit leed met niemand delen,
al slaap ik niet meer van verdriet.
Ach God, verstrek mij duizend kelen
waar ik vergetelheid in giet,
want baat het niet, dan schaadt het niet
en wat kan mij de wereld schelen?
Ik kan dit leed met niemand delen.
Ten geleide
Wij, die in weerwil van de tijd
het onverdraaglijkste verdroegen,
vanaf dat wij de weg insloegen
die naar voorbij de einder leidt,
beseffend dat wij, juist omdat
wij haakten naar het allerhoogste
wat is gezaaid niet zullen oogsten,
wij gaan het ongeweten pad
tot aan het ongeweten eind,
en vragen niet dan ten geleide
het licht dat soms van gene zijde
voor onze voeten schijnt.
Dit alles
Ik was je kwijt voordat ik je bezat,
Ik heb je al gemist voor ik je kende;
Er is klaarblijkelijk nog meer ellende
Dan ik voor mogelijk gehouden had.
En elke keer dat wij elkaar bekenden,
En alles wat je zogenaamd vergat
Ik zou iets voor ons willen doen, maar wat
Ik doe, het zal zich nooit ten goede wenden.
De ergste droefenis is trouwens pas
Gekomen met het vreselijke weten
Dat ik je nooit in wezen heb bezeten,
Terwijl ik zo bezeten van je was.
Ik wilde dat ik even kon vergeten
Hoe onvergetelijk dit alles was.