GREYSON, Max
Laat ons
Laat ons niet de torteldansers worden
de avond bedrijven in een schaamrood waas
niet in te nauwe schoenen en een volgspot
Laat ons niet balletterig op onze tippen lopen
in een rechte rimpel
niet poppenspelen aan een lijntje
Laat ons geen korsetten spannen
terwijl jij staat te springen en ik trek terug
niet met geheven handen langs elkaar schuiven
Maar laat ons regenval voorspellen
terwijl ik zaai en jij vergeet te oogsten
laat ons ploeteren in de moe bevruchte grond
Laat ons wiegen met onze hoepelende heupen
ons heden verdraaien in rok en rol
kwistig onze kralen verstrooien als geliefden
Laat ons struikeldansen in de ochtendkroeg
met lege glazen de nacht bezweren
en soepel in de toekomst verdrinken, met één stap uit de pas
Ook de ochtend heeft zijn schemering
Alles is roerloos
en toch verstrijkt er iets
uit schouwen van echo’s van wankelmoedige beloften
en kreten van kinderen die niet deugen
aan mijn voeten liggen pleinen braak en straten lusteloos uitgezaaid
Wij die nog waken voor de dag zich openklaart,
wij die nog oeverlopen zweren nu al
vanavond geen caféromance uit zomerzicht
geen trance, geen klucht
Hoewel de stad aan flarden mooier ligt
richten we haar vanavond liever op
Intussen barst de ochtend los op ons gezicht
valt in een plooi op het water en rimpelt als rondom de stilte
Wij die nog onbevreesd afhankelijk zijn van elkaar
wij die nog samenstromen, zweren nu al
vanavond geen ouwehoerenloperij uit eenzaamheid
geen zelfbeklag, geen spijt
’t Is vroeg, te vroeg
maar hij laat ons koud, de tijd
gelukkig stilt de stad alle pijn die ze berokkent
Wij die slenteren zonder eind
verglijden naar een uithoek van onze verbeelding
en dwalen daar ons heden voorbij
Naast ons ligt in scherven de liefde
als een kruis
haar mikpunt is de komende nacht die ons verleidt
Voor S.
Zullen we reizen
door de nacht, met het licht van straatlantaarns
dat morsecode over onze handen werpt
Van grootstad naar grootstad
doorheen het continent dat jij als geen ander kent
de talen die je spreekt, alsof het mensen zijn
Zullen we uitrusten op de oevers van de Donau
waar jij je eerste woord en je eerste rok
Toen wereld nog in je vingers paste, het broeien begon
rond je bevende hart, je bleef de revolutie altijd voor
met mannen aan je voeten, geliefden aan je arm
Of plukken we citroenen in Göteborg
maken er limonade van, voor onderweg
naar het diepe Zuiden, het verre Oosten
en weer terug
Rijden we in het ritme van lijnen en punten
naar een meer gematigd klimaat
om uit te rusten aan de Schelde
De rode loper van lantaarns langs de weg
met wat goede wil en wat verbeeldingskracht
zijn deze strepen gebroken licht het vuur en de stilte
die je thuis hebben gebracht