VLEK, Hans


Geranium

Vanuit de slechtzittende
schoolbank in een geur van stof
oud hout en pis, onder hoge ramen
in bladderend kozijn: het rood
van de geranium.

Mijn grootmoeder zwoegend boven
een tobbe in de tuin, en naast
het keurig tegelpad in rij, in het rood
waarvan mijn opa op vergaderingen
sprak: geraniums.

Thuis hadden wij er een
die nooit bloeien wilde omdat
iedereen zijn peuken doofde
in de pot. O god, de triestheid
van zijn harig-groene, knokelige
steel!

Geranium, prachtige bloem
die niet mooi is, wijn
van de kruidenier, kip
tussen de vogels, sieraad
van alles wat arm en goedkoop is.


Buiten

Waar bramen witte bloemen zijn

en brasem flink wil bijten,

daar ben ik graag met jou.

Met zuurtjes en gazeuse en

een werklijk boeiend boek en

een zachte grasmat voor ons beiden.

Aan de kant afwezig staren

naar de dobber tussen 't riet

waar langs de witte waterlelies

een donker vissenlichaam schiet.

Samen op een steiger

zitten in de zon!


Elegie

O de duizend vieze foto’s uit het blad voor het gehele

gezin, de ladies en de sterke meneren. De verhalen

van ontucht en oostpriesterhulp. De verkrachte

motorcrosser, de bemodderde schoolmeid, de beroerde

orkanen voor de kust van dit niemandsland en

stotterend, miljarden tranen latend, de bekennende

verdachte, zanger in een beatgroep en papenpyromaan.