STAAL, Ede


Credo- Mijn Bestaan


Ik vraag het de wind maar die verstaat mij niet,

Ik vraag het de zee zij zingt haar eigen lied,

Geef me de nacht dan heb ik onderdak,

Daarom, daarom zing ik.


Ik zie de vogels tegen de avondlucht,

Ik denk mijn leven in een vogelvlucht,

Geef me de nacht dan heb ik onderdak,

Daarom, daarom zing ik.


Ik weet, er is een tijd van komen,

en ook een tijd van gaan,

En alles wat daar tussen ligt,

ja, dat is mijn bestaan.


Voor de één duurt het leven veel te kort,

Voor de ander veel te lang,

De één is blij dat het zover is,

En de ander die is bang


Ik mis hen die niet meer bij me zijn,

Het wordt kouder om me heen,

En in mijn menselijkheid vraag ik me af,

waarom zo jong, zo gauw?


Soms voel ik me gelukkig,

Dan hang ik aan mijn bestaan,

Dan zing ik met de vogels mee,

Dan praat ik tegen de maan.


Dan zijn we met z'n beiden,

Ik zet alle klokken stil,

En ik verneuk mezelf dan weer,

Want ik weet dat dat niet wil.


Het geluk lijkt soms heel dichtbij,

Dan meen ik dat het er is,

En in mijn eigenwijsheid,

Dan grijp ik altijd mis, mis, mis...



't Het nog nooit zo donker west

Ze woonden samen in een huiske

Zij was wat stijf van reumatiek

Toch konden ze ‘t samen heel goed redden

In 't kleine huisje achter de dijk


De kinderen waren al lang de deur uit

Toch kwamen ze vaak nog op de oude stee

En meestal hadden ze ‘t over vroeger

Dan wisten ze allemaal wat hij zee:


Het is nog nooit, nog nooit zo donker geweest

of het werd altijd wel weer licht


Zes kippen en een oude geit

Een zwijntje in 't hok en een stukje land

En twee keer daags even over 't laantje

En dan nam opoe hem bij de hand


Zijn hele leven had hij gewerkt

En moeke met acht kinders thuis

's Zomers al heel vroeg aan ‘t maaien

En pas tegen melktijd naar huis


Toen op een zondag in december

Krijgt opa ‘t zomaar zo benauwd

Zijn dochter brengt hem naar de stad toe

Omdat ze ‘t eigenlijk niet vertrouwt


En ‘s anderendaags is hij overleden

Het verdroot me zo voor dat oudje

Misschien was ‘t beter andersom geweest

Want drie weken later was ze dood


De dood, dat heb je niet voor het zeggen

Want beiden wilden ze graag gelijk

Ze rusten zacht daar op ‘t kerkhof

Vlak bij dat huiske achter de dijk



’t Hoogeland


‘t Is de lucht achter Uithuizen
‘t Is ‘t torentje van Spijk
‘t Is de weg van Leens naar Klooster
En door Westpolder langs de dijk

‘t Benne de molens en de moeren
‘t Benne de kerken en de borgen
‘t Is ‘t land waar ik als kind
Nog niks begreep van pijn of zorgen

Dat is mien land, mien Hoogeland


‘t Is ‘n duiventil, ‘n dorpsstraat
‘t Is ‘n oude bakkerij
‘t Benne de grote boerenplaatsen
Van Warffum, Usquert, zo naar Mij

‘t Is de tarwe, t is de haver
‘t Is ‘t koolzaad in de bloei
‘t Is de horizon bij Ranum
Vlak na ‘n donderbui

Dat is mien land, mien Hoogeland...

‘t Is ‘n mooie avond in mei
‘n Koe hoest de nek gebogen in ‘t groenland
Ik heb voor d'eerste maal verkering
En voel de vonken van jouw hand

De wilde plannen die ik had
Komt bijna niks meer van terecht
Totdat de nacht van t Hogelaand
‘n Donker kleed over ons legt

Dat is mien land, mien Hoogeland...