VAN KEMPEN, Michiel
Antwerpen Centraal
Treinen gaan twee kanten op,
je weet waarheen maar nooit waarom.
Jij staat daarboven in wafelgeur
terwijl herinnering donkerglimmend
langs de draden likt. Het volk spoedt zich een weg
en jij zwaait het zachtjes na, onmerkbaar,
behalve voor wie niet dringt een richting
op te gaan. Koffie kringelt zich om mijn oren,
nootmuskaat, lavendel, wieks gewit bier
en verwaait in internationale kleuren
die uit tunnels komen met donderend geraas.
Maar jouw geur vindt zijn vaste weg
terwijl je wit daar op het balkon mij
verreizen ziet en alle stilte zich om mij sluit
als een wand die langzaam wij wordt.
Ik maak een laatste foto, te lang van sluitertijd
en naar later blijkt gewoon niet opgenomen,
geen leegte, geen laatsheid, geen sluiten van de tijd,
alles weggewist in het zwaaien van je hand.
Runenteken
…..
Deze vallei die traag omlaag glijdt naar de rivier
houdt het huis als eiland in de lagune
daarginds een dode boom, hier in mijn hoofd
een runenteken op de buiging van de wind
Nu is de hemel helder, geen vogel volgt
de laatste stip die regen nog zou kunnen dragen
maar die verder vallen zal, niet hier
niet in het ruim van lucht tussen deze flanken
en wij die binnen de klanken van dit waterland
wonen, laten geen traan, want wat niet zinkt
en wat niet drijft en wat niet zweeft
en wat geen teken is maar leeft
en is en is en is, begraaft de waan
het is van geen betekenis geweest.
…..