VAN OSTAIJEN, Paul,
Jong landschap
Zo staan beiden bijna roerloos in de weide
het meisje dat loodrecht aan een touw des hemels
hangt
legt hare lange hand op de lange rechte lijn der geit
die aan haar dunne poten de aarde averechts draagt
Tegen haar wit en zwart geruite schort
houdt het meisje dat ik Ursula noem
– in ’t spelevaren met mijn eenzaamheid –
een klaproos hoog
Er zijn geen woorden die zo sierlik zijn
als ringen in zeboehorens
en tijdgetaand zoals een zeboehuid –
hun waarde bloot naar binnen schokken
Zulke woorden las ik gaarne tot een garve
voor het meisje met de geit
Over de randen van mijn handen
tasten mijn handen
naar mijn andere handen
onophoudelik
Omfloerste tamboerijnen
Mijn ogen zijn omfloerste tamboerijnen
al roert de hand daarbuiten luide de huid
hun klank in zich gekeerd blijft dof
Mijn ogen zijn omfloerste tamboerijnen
maar hebt daarmee geen medelijden
Ach, mijn ziel
Ach, mijn ziel is louter klanken
In dit uur van louter kleuren;
Klanken die omhoge ranken
In een dolle tuin van geuren.
Melopee
Voor Gaston Burssens
Onder de maan schuift de lange rivier
Over de lange rivier schuift moede de maan
Onder de maan op de lange rivier schuift de kano naar zee
Langs het hoogriet
langs de laagwei
schuift de kano naar zee
schuift met de schuivende maan de kano naar zee
Zo zijn ze gezellen naar zee de kano de maan en de man
Waarom schuiven de maan en de man getweeën gedwee naar de zee
Berceuse Nr. 2
Slaap als een reus
slaap als een roos
slaap als een reus van een roos
reuzeke
rozeke
zoetekoeksdozeke
doe de deur dicht van de doos
Ik slaap
Herfstlandschap
In de mist is trage een os met een ossewagen
stappend naast de mist nooit mist zijn maat
De os van de ossewagen
Uit de mist in de mist met de hortende wagen
dut de wagenvoerder zich niet vast
in een spoorloze slaap
Achter aan de wagen drijft lantaarnlicht
een geringe wig van klaarte in de donkerdiepstraat
Marc groet 's morgens de dingen
Dag ventje met de fiets op de vaas met de bloem
ploem ploem
dag stoel naast de tafel
dag brood op de tafel
dag visserke-vis met de pijp
en
dag visserke-vis met de pet
pet en pijp
van het visserke-vis
goeiendag
Daa-ag vis
dag lieve vis
dag klein visselijn mijn
De profundis
Wij zijn de overwonnenen
op de zuiderstrook der lage landen langs de zee
De zee was niet ons goed
al schuren hare zoute waatren zuiver ons strand
van bitterheid
Soms is een plant ons goed nog
en dieren
Ik meen daarmee buiten de paarden
schepershonden van Mechelen of Groenendaal
die na de schilders de roem van Vlaanderen
over de grenzen dragen
Herkennen zij in ons hun maats
der volle maat
van slagen
Zien paardenogen aan wier staren
het denken om het leed verglijdt
in de verte
de ster die ons niet begeleidt
Om de geraniën die aan de vensters onzer hoeven God roepen
met haar meekraplakken* stemmen
schokt de stilte en het verstarren
* meekrap = rood kruid, vooral geteeld in Zeeland
Oppervlakkige charleston
Nachtelijke optocht
Taptoe oe oe taptoe
stapt al maar toe
zwart van de nacht dat dik drukt de stijve straat
breekt licht logge lucht
en muziekgeschetter
Licht van de laaiende lansen
laaiende stap van de lichtende lansen
lansen van laaiende licht
dansende licht van de laaiende lansen
dansend laaien van de lichtende lansen
laaiende lansedans
Lansgekletter
muziekgeschetter
lichtende kadans
laaiende lansen
laaiende kadans van lichtende lansen
lichtend lucht kadans en dans van laaiende lansen
kadans van laaiende lansedans
kadans van dans
Lichtende lampen
laaiende lampen
licht van laaiende lampen
dans van laaiende lampen
kadans van lichtende lampen
kadans van laaiende lampen
dans van de lucht in waaiende lampen
waaiende dans van de lucht in laaiende lampen
laaiende kadans in de waaiende lampedans
kadans van lampedans
licht van lampen
Lansgekletter
muziekgeschetter
geschetter van klare klarinetten
helder gekletter van klare klarinetten
helder gekletter klarinettegeschetter
Stappen op straat
stappen breken de straat
stramme stappen breken de straat
horizontaal
vertikaal
vooral diagonaal
lampen lichten kadans
klare klarinetten dansen in de lansedans
klarinetten lampen en lansedans
transparent
Taptoe
oe oe
taptoe
25 november 1915
Dit vers kan ik niet meer voltooien,
Wijl ik nu leef buiten de grijze mistplooien
Van Herfst en onzekerheid.
Door de Herfst is Grete
Getreden, zonnige tred,
En weer,
Een tweede keer,
Dragen de bomen bloesems
Noceur
Het wordt reeds vroeg, want 't is zó laat;
Ik voel de nieuwe dageraad,
Die spreidt zo wit, zijn wit gelaat
Rein over de kille, stille straat.
Nu trilt en rilt er langs de lucht
Een witte zonnewiekenvlucht.
De huizen zijn een witte rij
Van maagden in hun bruidsgetij.
Kargeluid breekt scheurig de stilte
Gelijk de dageraad de kilte
Brak. 'n Klok werpt zilver uit een toren:
Een nieuwe morgen werd geboren.
Ik ben zo droef, omdat 'k geen jongen,
Herboren in de dageraad,
Ben. Een heertje, even beschonken,
Dat stilletjes naar huis toe gaat.
Ik heb de lange, lege nacht
Bij moëe meiden doorgebracht.
Weg met de nacht zijn al mijn lusten,
Heel de morgen door zal ik rusten.
Ik weet me zelf een triestig sinjeur,
Een pijnlik, armzalig poseur, -
'k Verborg mijn roze levenskleur
Onder een waas van witte geur. -
Door mijn venster
Tuimelt de dageraad
Een zonneglenster
Over mijn lusteloos gelaat
Wederkeer
Uit de verre streken van lome
Zelfverloochening,
Flamingantisme, ben ik tot u gekomen
Als een boeteling.
Niets barrevoets,
De handen saamgebonden,
Door as, het hoofd geschonden,
Met al het uiterlike mijns deemoeds
Om de bedreven zonden.
Niet als de verloren zoon,
Die, uitgeput en zwak,
Aarzelend, om smaad en hoon,
Wederkeert onder ’t ouderlike dak.
Maar wel gelijk de jongen, die in ontrouw
Met z’n zoete liefje heeft geleefd,
Plots in zich voelt het berouw
Om al het goeds dat hij gebroken heeft,
En met diepe deemoed zich weerom naar z’n lief begeeft.
Maar z’n zoet lief is goed gebleven
En heeft hem al z’n zonden blij vergeven,
Om weer gelukkig bij elkaar te zijn,
Na deze korte, gauw vergeten pijn.
Dan groeit hun liefde met elke dag
En wordt onbreekbaar sterk;
Hun liefde wordt één goede lach
En steun voor vaak ondankbaar werk.
Zo ben ik blij om m’n wederkeer,
Tot u Flamingantisme, nieuw geloof.
Ik voel in mij een nieuwe dageraad;
Hoe vlug de nacht der zwakheid mij verlaat
En wijkt en vlucht; hoe voor mezelf, m’n werk sterk staat,
Gnomedans
Heinrich Campendonck gew.
Oneindig ruist stilte van de nachtelike bijslaap.
Overal zijnde bijslaap. Nacht adagio van de erotica.
Sterren staan schip ankervast op de bergkruin.
Blad valt op de aarde. Stille kus.
Kus geluid kind is stilte.
Wast de bijslaap klinkt de beek blinken de lippen van het water
trillen de miljoenen kussen van de sterren
de tienduizend myriameter sterke kussen.
Valt de slag van een vogel in de blinde nacht
valt weer de slag. Valt nog.
Op op op
dicht ver overal
groeien uit de aarde bloeien de baarden wast het dal.
Op op op
kiem wordt cirkel uit cirkel bloeien cirkels
bloeien bomen bouwen guirlanden gieren guirlanden bouwen zich
gek.
Wentelen de aardbal cirkel wentelen de aardbal sfeer
schuiven de sfeer rollen de bal over de bergen
over de klimmende kruin
over de achtduizend meter hoogste top
op op op. Vallen. Valt de sfeer.
Maan lacht cirkel. Maan blijft.
Leger tienduizend kletteren uit de kloven
koolkloven diamantpassen
klimmen hijgend stijgen
goudgroeven donker dal hel licht ligt wit.
Hihi hihi cliquetis.
Warrelen wiegen dwarrelen deinen
kruisen kruisen cirkels wirrelen
bomen groeien wassen steken de sterren. Bloemen baren baren.
Klimmen stijgen nijgen klimmen stijgen.
Op op op
wallen breken vallen. Vallen knallen.
Valt knettert knal.
Ritten draven triremen timmeren de zeeen zien.
Kletsen de handen haha
hoho kloppen de blokken
fluiten als de uilen lange luide geluiden fluiten
luisteren duister de bomen.
Hihi tienduizend glimmen de lichten van wormen
waaien waaien de zwoele lichte tienduizendtal in het dal.
Flikkeren pinkelen kringen breken kringen bouwen
geboren worden horden
van geluw groen licht
lichten dansen schicht.
Schichten van licht staan roerloos
woud vermolmen olmen.
roerloos de sterren begeren.
Begeren bewegen bestaan de stappen
kletsen de stappen klouteren de stappen klinken de stappen op op
op.
De sterren willen
de wollen wolken doorboren
de sterren hebben
de sterren nemen
de gloeiende bloeiende blakende sterren
ladders tegen de bergen werpen
klimmen stijgen hijgen torens bouwen priemen in de hemelsbuik
drijven
koorden leggen in de diepten van het gewelf
drijven op de melkwegen mederuisen mederuisen.
Ha de sterren! zakken vol asteroïden
nemen nemen plukken plukken maaien maaien
rooktopazen smaragden robijnen amethysten
vreemde vogels wieken weg pluimen wuiven wind.
Groot is het land waar God is. Wij hebben de sterren die het dichtst
bij God zijn.
Gewassen bomen uit de buik van de aarde
wij gnomen
hebben de buik van de hemel genomen
bezoedeld hihi het kuise ruisen van de melkwegen.
Wij. Verrekt het nachtelike adagio de kuise bijslaap.
De lichten van de glimwormen de bomen de nachtegaals bedrekt.
Ons sperma is violet. Gif.
Adagio hoho! Vluchten vallen van de ladders
springen over de kloven kruinen grijpen kruinen buigen snel
glijden zijgen nagels in mekaars bulten slaan
immer vallende gnomeladders
gnomeringen gnometrapezen op bloedbanen snellen
vluchten sneller vluchten tienduizend paardekracht vluchten.
Dageraad gif is de lucht de dageraad komt.
Dalen dalen. Het dal. Dalen dalen.
De wormen glimmen nog.
Touwen werpen touwen halen. Dalen. Vallen.
Weg weg weg.
De nachtegaal slaat nog.
Weg! Nek breken ribbekast breken phallus breken
de koolkloven
de diamantpassen
de schatten! de sterren zijn gedoofd
dood.
De laatste nachtelike vogel slaat.
Leven. Klokken kleppen over het woud. Onbezoedeld zijn.
Guido Gezelle
Plant
fontein
scheut die schiet
straal die spat
tempeest over alle diepten
storm over alle vlakten
wilde rozelaars waaien
stemmen van elzekoningen bloot
Diepste verte
verste diepte
bloemekelk die schokt in de kelk van bei' mijn palmen
en lief als de madelief
Als de klaproos rood
o wilde papaver mijn
Polonaise
Ik zag Cecilia komen
op een zomernacht
twee oren om te horen
twee ogen om te zien
twee handen om te grijpen
en verre vingers tien
Ik zag Cecilia komen
op een zomernacht
aan haar rechterhand is Hansje
aan haar linkerhand is Grietje
Hansje heeft een rozekransje
Grietje een vergeet-mij-nietje
de menseneter heeft ze niet gegeten
ik heb ze niet vergeten
ei ei ik en gij
de ezel speelt schalmei
voor Hansje en voor Grietje
Hansje met zijn rozekransje
Grietje met haar vergeet-mij-nietje
zijn langs de sterren gegaan
Venus is van koper
de andere zijn goedkoper
de andere zijn van blik
en van safraan
is Janneke-maan
Twee oren om te horen
twee ogen om te zien
Twee handen in het lege
en verre vingers tien
In Memoriam Herman van den Reeck
De oude man
Een oud man in de straat
zijn klein verhaal aan de oude vrouw
het is niets het klinkt als een ijl treurspel
zijn stem is wit
zij gelijkt een mes dat zo lang werd aangewet
tot het staal dun werd
Gelijk een voorwerp buiten hem hangt deze stem
boven de lange zwarte jas
De oude magere man in zijn zwarte jas
gelijkt een zwarte plant
Ziet gij dit snokt de angst door uw mond
het eerste smaken van een narcose
…..
…..
…..