PEETERS, Hagar
Ook wij, Titaantjes
We hadden geen benul van hoe het liep
We deden dingen omdat je dingen doet
We richtten daden aan en lazen soms een boek
Om te vieren dat gedachten niet vergingen
We gingen door omdat je verder moet
Bleven haken aan een onverwachte blik
Omdat er blikken zijn waarmee iets wordt bedoeld
Vooral wanneer bedoeld was wat wij wilden
We vingen aan en rondden ook wel af
Maar wat in gang gezet was, ging zijn eigen weg toch weer
We maakten plannen, legden ons er bij neer
Dat dingen gingen, zoals ze niet waren voorvoeld
We liepen af toen het eenmaal zo ver was
Dat wat niet voorvoeld was onomkeerbaar bleek
We lieten wat we hadden, in de steek
En zochten, naar wat ons verlaten had
Genoeg gedicht over de liefde vandaag
Genoeg gedicht over de liefde voor vandaag
want al schrijvend heb ik de liefde niet bedreven.
Het leven laat zich maar al te graag
liever beschrijven dan beleven.
Die jij van wie ik zo hoog opgeef
die leeft niet behalve zoals ik je opschreef.
Je kust en je verlaat zoals de windhaan draait,
mijn plaat steeds overslaat,
zoals, zoals men zegt, dat in het echte leven gaat.
Al die minnaars met al hun dichtklappende deuren.
Ik zou geen tijd meer hebben, de pen eens op te pakken
als ik mezelf steeds in de spiegel moest keuren
en met naaldhakken aan mijn nagels moest lakken.
Een dichter is nooit te vangen met haar eigen pen.
Steeds heeft zij haar antwoord klaar
want je kwetst haar zoals zij had gepland
al keren haar woorden zich soms tegen haar;
zij zijn minstens zo ontrouw als haar minnaars.
Mijn woorden niet. Die blijven aan mij gekluisterd.
Nooit werd een wreder moeder in de poëzie beluisterd
dan die, die haar kroost op het hart hield gedrukt:
‘blijf voor altijd zoals ik het je heb ingefluisterd.’
Maar nee, de inkt kruipt waar hij niet kan gaan
zoals het bloed, in zo veel aan de inkt gelijk.
Dus ik zeg je, toe maar, vlieg dan uit,
Maar ga niet met de verkeerde mannen mee naar huis.
Adieu
Je hoeft echt niet te blijven
wanneer je liever gaan wilt,
je hoeft niet te gaan zitten
als je liever blijven staan wilt.
Je hoeft heus geen excuses,
geen uitvlucht te bedenken,
je hoeft niets te verzinnen
om me minder mee te krenken.
Je hoeft me niet te danken,
je hoeft me niet te groeten,
me niet te troosten bij het janken
of een zakdoek voor me zoeken.
Je hoeft me niet te strelen
en minder nog te kussen,
je hoeft mijn haat, mijn hartstocht
aan jouw boezem niet te blussen.
Je kunt me nu verlaten,
je mag me nu vergeten
en ook mag je de situatie
met twee maten meten.
Adieu, mijn oude makker,
vaarwel, mijn lief gezel,
het ga je goed.
Zal ik nog een eindje met je meelopen?
Ja hoor. Je mag meelopen tot het stoplicht,
of tot de eerstvolgende tunnel.
Tot de derde straat rechts,
tot de ingang van het park.
Tot bij het ziekenhuis, tot voorbij
het ziekenhuis, tot aan mijn huisdeur.
.
Je mag meelopen tot in mijn kamer,
tot het glaasje van het een of ander,
tot ik mijn tanden heb gepoetst
of tot het eerste ochtendlicht
over de stoel met kleren valt.
.
Tot de bouwvakkers aan het werk gaan,
tot de school weer is begonnen,
de ambtenaren pauze houden
de winkels zijn gesloten
of tot de laatste stoptrein gaat.
.
Tot na het ontwaken maar voor het ontbijt,
tot na het ontbijt maar voor de lunch,
tot na de lunch maar voor het avondeten
mag je meelopen.
Als ooit
Als ooit jouw aanraking geen beroering
wekt dan ergernis of niets, als ooit
de dagen zich weer sluiten in de
aaneengeregen rij van opsomming
zonder apotheose als de dood
zich in ons heeft gemengd en vreugdeloos
met ons aan tafel zit waar alleen nog
de verveelde conversatie van de vorken klinkt,
als ooit jouw bloed niet meer het mijne is
of ik het drink en er meer is in de kamer
dan jouw aanwezigheid als jij er bent,
als ooit behang en kapstok met jouw jas eraan
geen verschil maken voor mijn blik,
de straat gelaten onder onze voeten ligt,
dan vraag ik je om met mij in een kleine kist
onder een boom waar wij eerder
of te verbranden en te gooien in het water
waarop wij eens, dat wij teruggaan naar de plaatsen
die zijn achtergebleven in het fotoboek en ook het fotoboek
met alles er nog in en ook ons huis, de kinderen
als we die dan hebben, de hele aarde
zullen we samen moeten begraven, als ooit
Vertweezaming
Ik wil niet op je lippen liggen,
me niet verschansen in je oorschelp
en verdwalen in het oerwoud van je haren.
Ook niet van je neusbrug skiën, koffie
onder de beschutting van je wimpers drinken
en in je blauwe ogen pootjebaden.
Zelfs niet dansen op je wangen, duiken
van je tong en op je tanden landen
of door je speeksel waden.
Maar maak je rimpels tot de paden
waarop ik, altijd samen,
naar het einde van mijn eigen leven loop.
Afspraak
Hij is niet op komen dagen.
Misschien werd hij ziek of liep hij
onder de tram, misschien sprak een ander
hem aan. Misschien vergat hij zijn horloge
of vergat het horloge hem de juiste tijd te geven.
Misschien wilde zijn auto niet starten
of begaf die het halverwege.
Misschien belde iemand hem juist voor hij vertrok,
met het bericht dat hij naar een crematie moest
of dat zijn moeder is overleden.
Misschien kwam hij een kennis van vroeger tegen.
Misschien had hij ruzie op zijn werk,
is hij ontslagen en heeft hij
zijn hoofd onder een kussen begraven.
Misschien stond de brug open, en ook de volgende.
Misschien bleef het stoplicht op rood staan.
Misschien heeft de pinautomaat zijn pasje ingeslikt
of bleek hij onderweg zijn portemonnee vergeten.
Misschien was hij zijn bril kwijt
kon hij niet stoppen met lezen
was er een programma op tv dat hij af wilde zien
kreeg hij zijn huisdeur niet op slot
kon hij nergens zijn sleutelbos vinden,
en begon plotseling zijn hond over te geven.
Misschien was er geen telefoon in de buurt,
kon hij het restaurant niet vinden
of zit hij per vergissing elders te wachten.
Misschien - de laatste onbegrepen
en onvoorziene mogelijkheid -
houdt hij niet langer van mij.
Vannacht kwam ik mijn ouders tegen
Vannacht kwam ik mijn ouders tegen,
twee bleke schimmen die naar elkaar
toe negen in het witte licht van een lantaarn.
Aan hun geluk te zien kon ik nog niet
geboren zijn. Ze waren jong en heel verliefd.
Een groot verdriet bedroefde mij
omdat ik wist hoe het zou verdergaan.
Zij schaterde om iets dat hij haar toegefluisterd had.
Hij lachte hard zoals hij nog vaak doet.
We wisselden een beleefde groet
en daarna scheidden zich weer onze wegen.
'Wacht maar', riep ik hen na,
‘wij komen elkaar nog wel eens tegen.’
Gearmd gingen ze zwijgend om een hoek.