VANHOUTTE, August
Bedroevend is het
Bedroevend is het dat de roos verflenst
En dat geen kind zijn onschuld mag bewaren
En dat de dagen maanden worden, jaren,
Dat niets beklijft van wat men blijvend wenst.
Een vreemd geheim schuilt onder ieder ding
En diep-vereenzaamd worden wie bepeinzen:
Dat elk genot met elke dag gaat deinzen
En zacht gaat sterven in de herinnering.
…..Ach, dat ik aan iets anders denken kon
Dan aan het vreemd en rusteloos vervloeien,
Maar in de tuin zie ik rozen bloeien
En voel een grote schaduw in de zon
////////////////////////////////////////
Ik ben uit elk verband gerukt
En weet waar in noch uit.
Ik heb noch huis noch vaderland,
Noch God, noch vriend, noch bruid.
//////////////////////////////////
Maskerade
In momgewaad zijt gij, omjoeld van uw vriendinnen,
Getogen naar de dans. – t Is nacht, ik ben alleen,
En drentel door het huis, ik dring uw kamer binnen
En staar, verlangen-ziek, naar het verruklijk linnen
Waarin de geur nog waart en warmte van uw leën!
Het ragfijn ondergoed, met geborduurde zomen,
De wazige batist en organdie, de kant,
En de Japanse jak, bestikt met anemonen
En draken, in de vlucht verward met rozenbomen,
Wat zijn die spullen zacht voor mijn verliefde hand.
…..
In het park
…..
- Het leven wordt heel anders dan ik dacht!
Ik blijf alleen, draag ongedeelde zorgen
En ben onzeker van de dag van morgen.
Ik dwaal vereenzaamd door dit park, -t Is nacht!
Ik mijd het huis waar vreemde trappen kraken
En t bed waar ik de trage dag moet waken.
Zee en vrouw - Kwatrijnen
…..
12.
Ontroerend schoon zijt gij, onder de zomertransen,
Gehuld in 't staatsiekleed van donkerdof fluweel
- Wanneer gij ademhaalt, zie ik in elk juweel
Aan oorlil, hals en borst, schielijk de sterren glansen.
18
Wat kom ik me bij U verpozen, stille wadden,
Alsof mijn harte rust, nabij uw spiegels vond?
- Daar wringt een worm zich naar, een krab grijpt naar mijn mond
En angstig schuift mijn voet in de drassig zwarte schadden.
22
Hoe werd gij, als ge zijt, begerelijk geschapen,
Gij, die ontroerend schoon, uw kuise lenden keert
En, als een schuchter maagd, de minnaar van u weert
Terwijl de schaamte plots de glans verhoogt der slapen.
27
Ik kan niets anders meer dan koel me zelf betrachten
En ik doorgrond mijn hart, mijn zinnen, ook mijn geest.
- Drieledig ben ik, mens, en engel en een beest
En 'k voel die drieëenheid het best bij sterrenachten.
34
‘Gevloekt is het bedrijf en schamel het genieten
Van wie de schoonheid dient. Hij zwalkt als op een boot
En vist en hijst het net en wint niet eens zijn brood
En ziet eer hij die grijpt de schone buit ontschieten.’
( )
Het stille blanke huis der zuivere begrippen
Ben ik ontvloden, zee, sinds ik uw stem vernam.
Ik smacht naar U, ik haak, ik huiver, als een vlam,
En voel, van verre reeds, de frisheid van uw lippen.
39
Moet U dan telkendag de dood der zon bedroeven
Gij, die u als een jonge weduw hult in 't zwart?
- Weet gij dan niet de wijze lessen van de smart? -
Dra bonst op de ⁀ Oosterpoort de vreugd met gulden hoeven.
////////////////////////////////////////////
…..
- Nooit wordt de kaart der hemelen volmaakt.
Hoe hoog men ook met telescopen kijkt
Daar komt een grens waarover 't oog niet reikt.
Terwijl de geest vermoedt al wat daar prijkt
Achter de grens, al wat daar verder blaakt,
Verder en verder, waar de verte wijkt.
…..
/////////////////////////////////////////////
Gebed
Indien ik maar een strenge meester kende
Wiens wijze dwang ik onverpoosd gevoel,
Eén die mij opbeurt in mijn aardse ellende
En leert te leven voor een edel doel.
- Mijn hoogmoed zou ik voor zijn voeten leggen,
Mij onderwerpen aan zijn minst bevel
En ondertussen in mezelve zeggen:
Wat Hij van mij verlangt is goed en wel.
- Kom dan, o kom. Laat mij niet langer morren.
Indien gij zijt, waarom vind ik u niet?
O Meester, kom, mijn hart zal nog verdorren
Zo gij mij, binnenkort, geen bijstand biedt.