MEINDERTS, Koos



De zee zien

…..
De jongen was van zijn fiets gestapt en stond nu vlak voor me. Ik had het goed gezien. Hij was het.

Baf!

Hij raakte me midden op mijn gezicht. Ik liet mijn hengel vallen en greep naar mijn neus, die na de klap onmiddellijk begon te bloeden.

Op hetzelfde moment zag ik mijn dobber ondergaan.

Beet, ik had beet en niet zo zuinig ook. Ik bukte om mijn hengel op te pakken. De jongen, die ook had gezien dat ik beethad, was hetzelfde van plan waardoor onze hoofden tegen elkaar knalden. Het moet er hebben uitgezien als een scène uit de Dikke en de Dunne.

We hielden allebei de hengel vast. De baars die ik dacht aan de haak te hebben, bleek een snoek te zijn. Het duurde zeker een kwartier voor we hem op de kant hadden liggen.
‘Jan.’ Zei de jongen. ‘Ik heet Jan.’

…..