AMPZING, Samuel



Hooglied van Salomon – Tweede kapittel


IK ben een roos van Sarons lieve palen,

Ik ben een bloem, een lelie in de dalen.

Een schone roos is aller doornen roem,

Zo is mijn Bruid ook aller docht'ren bloem.


Een appelboom is meer dan wilde bomen,

Zo wordt mijn Vriend de beste mee vernomen:

Zijn schaduw is de lust van mijn gemoed,

En zijn vrucht is mijn kele zoet.


Hij leidde mij in zijne maaltijdszale,

Zijn liefde is mijn leverije, en dwale,

Versterkt mij wat met uwer flessen wijn,

Uw appelwerk laat mijn verkwikking zijn.


'k Ben liefdeskrank. 'k moet op zijn handen leunen,

Zijn linkerhand is onder 't hoofd gepast,

Zijn rechterhand houdt mij omhelzend vast.


'k Bezwere u, Jerusalemse vrouwen,

Bij ree, en hind, die zich in 't veld hier houwen,

Dat gij mijn Lief niet op en wekt, noch stoort,

Voor dat zij wil, en dat het zo behoort.


Dit is de stem mijn Vriends, dit is ze weder.

Ziet daar, hij komt de bergen op, en neder.

Mijn Vriend die is zo wakker als een hind,

En als een ree, en als de vlugge wind.


Ziet daar, hij is aan onze wand geweken,

En heeft het hoofd ter venster uitgesteken.

Mijn Vriend die sprak, mijn lieve Bruidegom

Mijn Bruid sta op, mijn Lief, mijn schone, kom.


De wintertijd die is nu al verstreken,

De regenlucht die houdt ook op van leken.

Het aardrijk bloeit, de Mei is voor de poort,

De tortelduif die wordt in 't land gehoord.


De vijgenboom heeft botten uitgeschoten,

Mijn duif, die dij in rotsen hebt versteken,

Toont dijn gelaat, en wilt wat met mij spreken,

Dat ik dij hoor: dijn stemme is mij zoet,

En dijn gelaat is liefelijk, en goed.


Ei! doet ons toch de loze vossen sterven,

En vangt ze op die onze hof bederven:

De wijngaarden die staan in hunne groei,

De wijngaarden die staan in hunne bloei.


Mijn Vriend is mijn, zijn liefde zal beklijven,

En ik ben zijn, en zal de zijne blijven,

Die zijne kudd', zijn lieve kudde weidt,

Waar 't rozendal zijn zoete reuk verspreidt.


Totdat de wind des daags zich op gaat wekken,

Terwijl dat ook de schaduwen vertrekken,

Zo komt mijn Vriend, en word gelijk een hind,

Hetgeen men veel in d' afscheidsbergen vind.


(Bewerking: Zaj DE MEESTER)