DAISNE, Johan
De man die zijn haar kort liet knippen
…..
Ik heb toen gehuild, Fran, ik heb daar, op die donkere, eenzame schoolgang, al mijn dwaze verdriet uitgeschreid; snikkende heb ik je kleerhaak omarmd, en radeloos heb ik de donkere, lege plek gekust, gezoend, waar jij eens, met het kinderlijke vocht van je trotse, schone lippen, het verdwenen etiket hebt geplakt, waarop in aandoenlijke krullen je meisjesnaam prijkte. Ik heb geweend, terwijl beneden, de dansmuziek als verstikt ronzebonsde – het leek wel, of daar toen het oude deuntje van de Blauwe engel werd gespeeld, dat thans voor mij luidde: ‘Ich bin von Kopf bis Fuss
auf Leiden
eingestellt!...’ – Maar ik zong niet dàt mee, ik zong, met mijn zere hoofd tegen het frisse hout en het koele ijzer van de kleerhaak: Fràn gaat van school àf!... Frànnetje gaat thans voor altijd van school àf!!...’ Want die zes maanden van geluk, die ik op onze oude school heb gekend – enkel door jou, Fran, zijn ze dat geweest; door je betoverende aanwezigheid alleen, heb je ze tot het blijvende wonder van heel mijn bestaan gemaakt. Ziedaar de bekentenis, die ik je na tien jaar moet doen; ziedaar mijn armzalige geschenk van vergoding, dat ik je thans met bevende handen zou willen aanreiken, in de schemering van de dood, die al in mijn ziel is gesijpeld, en met knipperende ogen voor het licht van je gouden verschijning: Fran, Frannetje! Dàt heb je voor mij betekend; dat ben je voor mij, mijn gehele nacht door, geweest, al heb ik er toén geen woorden voor gevonden;
…..
De trein der traagheid
…..
Maar deze reizigers zagen er allen – in zover de duisternis me nog toestond dat te onderscheiden – zo weinig uit als internationale passagiers. Die zijn meestal beter gekleed, tenminste in de tweede klasse, en hebben meer bagage. Een boemeltrein voor arbeiders en bedienden was het zeker ook niet; die zijn eveneens laat onderweg maar deze had nog nergens gestopt, althans niet terwijl ik wakker was. Een lucifer wou ik tot geen prijs meer afstrijken. Ik was nog altijd niet bang maar wel vrij opgewonden. Mijn heldere, bezielde stemming hield steeds aan, maar tegelijk was er iets snijdends ingekomen, veroorzaakt door een soort werkzame neerslachtigheid, als ik me zo uitdrukken mag. Ik moest iemand vinden, bijna om mezelf terug te vinden.
En ik begon nog haastiger, nog schutteriger te lopen, geslingerd door de gangpaden, sukkelend over de stommelende en knarsende overgangsbruggen, in de balgen vol sissende stoom en bulderend stalen gerader, struikelend en stotend tegen steeds meer armen en benen. Maar ik stamelde niets meer. Niemand werd toch wakker.
…..