KNEPPELHOUT, Johannes
De student buiten de academiestad
Wie wandelt daar, hele uren lang,
De straten door met lome gang?
Wie ziet er knorrig uit en geel,
En lijkt, met alles in krakeel,
Een mens, bij wie ‘t niet pluis is?
‘t Is de student, die thuis is.
Wie heeft het land, waar hij ook gaat,
Het land in huis, het land op straat,
Waar veel, waar weinig mensen zijn
Waar thee geschonken wordt of wijn
Waar ‘t stil en waar gedruis is?
‘t Is de student, die thuis is.
Wie, schoon zijn beurs zij welgesteld,
Geeft niet één cent uit van zijn geld,
Die anders meer nog dan zijn deel
Verfeestviert, als hij droog van keel,
Maar kaler dan een luis is?
‘t Is de student die thuis is.