SEXTON, Anne
She was melted carefully down for you and cast up from your childhood, cast up from your one hundred favorite aggies. She has always been there, my darling. She is, in fact, exquisite. Fireworks in the dull middle of February and as real as a cast-iron pot. Let's face it, I have been momentary. A luxury. A bright red sloop in the harbor. My hair rising like smoke from the car window. Littleneck clams out of season. She is more than that. She is your have to have, has grown you your practical your tropical growth. This is not an experiment. She is all harmony. She sees to oars and oarlocks for the dinghy, has placed wild flowers at the window at breakfast, sat by the potter's wheel at midday, set forth three children under the moon, three cherubs drawn by Michelangelo, done this with her legs spread out in the terrible months in the chapel. If you glance up, the children are there like delicate balloons resting on the ceiling. She has also carried each one down the hall after supper, their heads privately bent, two legs protesting, person to person, her face flushed with a song and their little sleep. I give you back your heart. I give you permission - for the fuse inside her, throbbing angrily in the dirt, for the bitch in her and the burying of her wound - for the burying of her small red wound alive - for the pale flickering flare under her ribs, for the drunken sailor who waits in her left pulse, for the mother's knee, for the stocking, for the garter belt, for the call - the curious call when you will burrow in arms and breasts and tug at the orange ribbon in her hair and answer the call, the curious call. She is so naked and singular She is the sum of yourself and your dream. Climb her like a monument, step after step. She is solid. As for me, I am a watercolor.
I wash off.
|
Ze was voorzichtig voor jou gesmolten en aangespoeld uit je jeugd,
aangespoeld uit je honderd favoriete studentes.
In feite is ze verrukkelijk. Vuurwerk in het saaie half-februari en zo echt als een gietijzeren pot. Laten we eerlijk zijn: ik was maar tijdelijk. Een luxe. Een heldere rode sloep in de haven. Mijn haar wuift als rook uit het autoraam. Venusschelpjes buiten seizoen. Zij is meer dan dat. Zij is wie je hebben moet, ze heeft je praktische je tropische groei ontwikkeld. Dit is geen experiment. Ze is één en al harmonie. Ze let op roeiriemen en dollen van het bootje, heeft wilde bloemen bij het raam gezet bij ‘t ontbijt, zat bij het pottenbakkerswiel ‘s middags, heeft drie kinderen voortgebracht in dit ondermaanse, drie engeltjes getekend door Michelangelo, dit alles gedaan met haar benen wijd open tijdens de vreselijke maanden in de Kapel (1). Als je je ogen omhoog slaat, zijn de kinderen daar als tere ballonnen rustend aan het plafond. Ze heeft ook elk van hen door de hal gedragen
na het avondmaal, hun hoofden intiem gebogen,
haar gezicht uitgelaten van het zingen en hun kleine slaap.
om in haar te gaan, kwaad bonkend in het vuil, om de teef in haar en het begraven van haar wonde - om het levend begraven van haar kleine rode wonde - om het bleke, flikkerende licht onder haar ribben, om de dronken zeeman die wacht in haar linker polsslag, om de moedersknie, om de kous,
om de jarretelle, om de roep -
als je je zal nestelen in borsten en armen en rukt aan het oranje lint in heur haar
en de roep beantwoordt, de vreemde roep.
Ze is de som van jezelf en je droom. Bestijg haar als een monument, stap voor stap. Ze is sterk. Wat mezelf betreft, ik ben waterverf. Ik ben afwasbaar (2).
(2) verwijzing naar de Bijbel : « zijn zonden afwassen »
|