Le Rêveur

J'étais l'enfant qui courait moins vite

J'étais l'enfant qui se croyait moins beau

Je vivais déjà dans les pages vides

Où je cherchais des sources d'eaux

J'étais celui à l'épaule d'une ombre

Qui s'appuyait, qu'on retrouvait dormant

Je connaissais les voix qui, dans les Dombes,

Nidifient sous les mille étangs

Je fus plus tard l'adolescent qu'on moque

Au regard vain dans la ville égaré

L'homme qui campe à l'écart de l'époque

Tisonnant ses doutes pour s'y chauffer

Je suis monté au lac des solitudes

Dans l'écrin gris des charmes sans raison

Où des airs vieux palpitaient sous la lune

J'aurai laissé des chairs aux ronces, des chansons

La note basse des monts, les absences

Les émeraudes du val interdit

Toutes les belles ruines du silence

Tout ce qui ne sera pas dit !

Si jamais tu t'accroches à ma légende

Il faut que tu t'en remettes à mon mal

Ne trahis pas, vois la plaie où s'épanche

Tout un monde animal

L'enfant muet s'est réfugié dans l'homme

Il écoute la pluie sur les toits bleus

Les cœurs sont effondrés, le clocher sonne

Que faire sans toi quand il pleut ?

Ma vie ne fut que cet échec du rêve

Je ne brûle plus, non, ce sont mes liens

Les sabots des armées m'ont piétiné sans trêve

J'écris dans le ciel vide et vous n'y lirez rien

De dromer

Ik was het kind dat trager was,

het kind dat zich niet kreeg verkocht,

ik leefde al in de lege pagina's

waar ik naar waterbronnen zocht.

Ik was het die op de schouder leunde

van een schaduw, hij die men slapend vond,

ik kende stemmen die in de Dombes* kreunden,

die nestelen onder duizend meren in het rond.

Later was ik de halfwas om wie men lacht,

met de vergeefse blik in de verloren stad,

de man die staat buiten de tijd op wacht,

die twijfels kweekte zodat hij het warm had.

Ik ben naar het meer der eenzaamheid gegaan,

in ’t grijze schrijn der beuken, zonder reden,

waarin oude deuntjes zongen onder de maan,

mijn vlees rust in de bramen, de liedjes overleven.

Dromerijen, der bergen lage toon,

smaragden van het verloren dal,

alle ruïnes van de stilte, zo schoon,

alles wat nooit gezegd zijn zal.

Als je ooit aan mijn legende zit geklonken,

moet je je overgeven aan mijn pijn,

pleeg geen verraad, kijk naar mijn wonden,

waar een ganse dierenwereld in verschijnt.

Het stille kind zit in de man verdoken,

het luistert naar regen op de blauwe daken,

de klokken luiden, de harten zijn gebroken,

waar zou ik als ‘t regent zonder jou geraken?

Mijn leven was maar een droom die is geschrapt,

ik brand niet meer, nee, het zijn mijn banden,

soldatenschoenen hebben me gestaag vertrapt,

ik schrijf in lege lucht, je zal er in verzanden.

* Département de L’Ain

(Vertaling: Z. DE MEESTER)