PLEYZIER, Leo



De Gele Rivier is bevrozen

…..
De zwarte nonnen en de witte nonnen. De zwarte kende ik van op de kleuterschool. De witte, waar tante Roza bij hoorde, had ik nog niet eerder gezien. En ik vond haar soort en pluimage ook veel mooier. Eleganter vooral. Iets van een grote, trage vogel, had ze. Een meeuw. Een ooievaar. Een pelikaan die na een lange reis onverwacht bij ons thuis neergestreken was. En die hier kwam uitrusten en verse krachten opdoen.

…..
Zo'n stralende, heldere en welluidende zin, vond ik het, die zij nu ineens had uitgesproken. En hij klonk mij na in de oren alsof ik niet alleen over het ijs van die rivier maar evengoed over de klank van deze woorden kon schaatsen als ik dat wilde.

…..
De stof van haar habijt had de kleur van melk, room ('zaan' noemde moeder dat altijd), biest. Het had de kleur van het karretje van de ijsventer dat op zondag kwam langsgereden. De kleur van papier dat in de zon had gelegen, van beddenlakens die te lang in de kast zijn gebleven, melk met saffraan, rijstpapier en ivoor, vers geschaafd vurenhout. De kleur van gedroogd riet, woestijnstof, verduurde glasgordijnen. Maar soms, als ze buiten was en de zon scheen op haar kleed, dan zag ze weer zo verblindend wit dat ik er helemaal draaierig van werd.

…..
Tante Gabrielle, tante Yvonne, tante Wis..., dat waren nog eens echte tantes en zo gedroegen die zich en zo zagen ze er ook uit. Rond en blozend in hun openhartige bloemetjesjurken en met hun haar vers gepermanent en aldoor maar kwetterend en taterend onder elkaar gelijk mussen. De bakker en de beenhouwer en de doktoor. En van bij de naaister tijdens het passen van de nieuwe overjas die ze in de maak hadden en van onder de haardroger bij de kapper. Maar zij daarentegen, eigenlijk was ze precies wat ze altijd al geweest was voor mij: een tante van papier, een brief die je openvouwt en afleest. En die je daarna dicht plooit en lichtelijk verwonderd weer wegsteekt.

…..


De kast

…..
De telefonade levert in de eerste plaats een prachtig en emotionerend familieportret op van een Vlaamse ex-boerenfamilie die nu uit elkaar is gespat, en vereenzaamd en vreemd aan de buren in villaatjes aan de rand van de stad woont, huizen met grote ramen met dik glas waar de vogels zich te pletter tegen vliegen. Of die een onderkomen heeft gevonden in kleine stadsappartementjes met lage plafonds waar de hoekkast, het familieverleden, niet eens binnen kan.

…..
En of ik toch nog wel wist zeker, vroeg ze, dat ze nog zo vol zat als een ei, die kast, toen ze verhuisd was naar Mechelen? Want wat daar allemaal nog in zat!

Dat ik me daar zo het een en het ander nog wel van herinnerde ja.

En of ik me ook toch nog wel herinnerde zeker hoe het kwam dat die kast bij haar was beland?

Jazeker, zei ik. Dat ik me dat zeker nog herinnerde, want dat ikzelf toch ook aanwezig was

…..
Want op haar knieën gezeten voor die geopende kast, had ze haar hoofd helemaal naar binnen gestoken en ze had zo eens een paar keren diep door haar neus ingeademd. Alsof ik met huid en haar door die kast opgeslokt en verslonden werd! zei ze.

…..