WANG, Lulu
Het lelietheater
…..
Riets-riets...
Er wreef iets tegen het glas van haar raam.
Inbrekers! [...]
Vreemd, de dief had een papieren puntmuts op. Net zo een als de contrarevolutionairen droegen wanneer ze door de Rode Gardisten door de straten gedreven werden. Alleen stonden er op deze muts geen woorden als: Ik ben een slangenbeest en koeiengeest of Ik ben een geheim agent van de VS; ik ben hier gekomen om westerse kapitalisten te helpen China ten val te brengen . Waarom had deze dief zo’n hoed op? Zo liep hij toch snel in de gaten?
Maar toen ze beter keek kon ze haar ernst niet bewaren: ‘Jie! Wat doe jíj hier?’
Hij zwaaide enthousiast naar Lian. Ze zag hem wankelen...
Opa Hemel! Het klamme zweet brak haar uit. Ze zat twee hoog. Dat betekende dat Jie op een enorm lange ladder moest staan. Wat zou er gebeuren als hij zijn evenwicht verloor? Ze liep naar hem toe en keek door het raam naar beneden. De ladder was niet van hout of ijzer gemaakt, maar werd gevormd door haar ex-speelkameraadjes; met zijn zessen hadden ze een toren van bijna negen meter gebouwd door op elkaars schouders te klimmen, met Jie, de lichtste en lenigste, aan de top. De korte en stevige Ming vormde de onderste sport. Op zijn schouders stond Weilong, en op diens schouders balanceerde Xiaoyong.
Ze stond perplex. Met verstikte stem zei ze tegen de waaghalzen: ‘Ga voorzichtig van elkaar af. Ik beloof dat ik met jullie zal praten.’
Rui, die als de middelste sport fungeerde, probeerde Lian aan te kijken, maar de menselijke ladder liep ogenblikkelijk scheef.
‘Pas op! Straks zijn we nog pia’s met gehakt mensenvlees!’ waarschuwde Jie, die in de meest penibele positie verkeerde.
Het kostte de jongens een aantal zenuwslopende minuten voordat de ladder veilig was afgebroken.
Lian moest nu wel met hen praten. Maar waarover? Dat ze zich bij hen een buitenaards wezen voelde? Dat ze niet meer met hen kon spelen, lachen en kattenkwaad uithalen, omdat ze zich bewust was van de verschillen? Ze zouden haar toch niet begrijpen. Niettemin ging ze naar beneden; daar vormden de jongens een kring en staarden haar hoopvol aan.
Het kostte haar net zo veel moeite als wanneer je het laatste beetje tandpasta uit een tube probeert te drukken: ‘Als... als jullie denken dat ik kwaad ben vanwe ge die... scheldnaam, dan zitten jullie er mijlenver naast. Het enige is, dat ik... ik heb voortaan geen behoefte meer om met jullie om te gaan... Als... als jullie mij nog een keer lastigvallen, geef... geef ik jullie bij meneer Du aan!’
Nooit, nooit zou ze hun geschrokken en gekwetste gelaatsuitdrukking vergeten. Ze zagen eruit als baby-aapjes die hun ogen niet kunnen geloven wanneer ze door hun lieve verzorger uit de kooi genomen, op de experimenteertafel vastgebonden en volgespoten worden met spierverlammende vloeistof. Ze snapte bij Boeddha niet hoe ze zo wreed had kunnen zijn. Zelfs de grootste branieschoppers dachten met angst en beven aan de vernietigende kracht van dit soort verklikkerij.
…..
Nederwonderland
…..
Klas
Toen ik vijftien was, hoefde ik alleen maar uit te kijken voor kwajongens als ik op straat liep. Toen ik zestien was, zat ik in een klas met een flink aantal kwajongens. Elke minuut van mijn schoolleven was ik dus blootgesteld aan hun pesterij. Lan was ingedeeld in een andere klas, waar kwajongens niet de boventoon voerden. Ik had de meester een paar keer gevraagd of hij mij alstublieft naar Lans klas over zou plaatsen. Telkens kreeg ik te horen dat het niet goed voor mij zou zijn. Had hij geen betere smoes kunnen verzinnen? Maar zijn woord was wet.
Tijdens de les ging het nog wel, maar zodra de bel voor de pauze ging, brak de hel los. Meisjes giechelden en kwajongens brulden van het lachen als ze mij van de zitplaats zagen opstaan. Dan rende ik naar Lan, die in het lokaal naast het mijne zat. Gauw draaide ik me om en liet haar mijn rug controleren. Ervaring leerde mij dat een van de pestkoppen die achter mij zat tijdens de les stiekem een of andere streek had uitgehaald. Bijvoorbeeld, hij had zijn vulpen heen en weer geschud, waardoor de achterkant van mijn jas inktvlekken had gekregen. De ene dag waren het zwarte vlekken en de andere dag blauwe. Variatie moest er zijn, anders zouden mijn overige klasgenoten het niet meer lollig vinden. Of, iemand had een papiertje op mijn rug geplakt, waar vuilbekkerij op stond, niet zelden met taalfouten erin.
…..