BLAMAN, Anna


Vrouwen


I

Haar armen glad en blank in 't lome

van donker tule, veel parfum en lippen

van karmijnrood - ik zie de tippen

van haar borsten deinend gaan en komen.


II

Winkel schemering, veel stoffen op de toonbank

Zij buigt voorover in begerig kijken

Ik zie haar blouse soepel open wijken

en ben verzonken - diep en blank.


III

Haar benen lang en glad - zij lacht en ligt

loom achterover - ik zie hoe diep en ver de lijnen

van haar benen zijn en

denk eraan met afgewend gezicht.


IV

Zij lacht me door de spiegel toe, en let

daarbij op het effect van haar geschminkte ogen

Wat denk je, zegt ze traag, heb ik de bogen

van mijn wenkbrauwen goed aangezet?


Zij kwam, verschrikt, uitdagend, onverwacht

Zij kwam, verschrikt, uitdagend, onverwacht
en wankelde mijn armen in en zag mij aan
ik zag haar ogen vochtig, donker en verleidend staan
in een vermoeid gezicht - zij bleef de ganse nacht

en stamelde mij toe dat zij een offer bracht
aan mijn verlangen - en brak in tranen uit
en lachte schamper, roekeloos en luid -
het was een vreemde trieste nacht

Wij lagen samen - O mijn geliefde, zei ik zacht
en was zo blij en moe alsof ik sterven zou
ik huilde aan de borst van een beschonken vrouw
en in de schoot van een absurde liefdesnacht



Winter


Ik ben gestorven zonder het te weten

want anders had ik me toch wel verzet

en als een starre wacht voor 't raam gezet

zit ik dit bodemloos bestaan te meten.


Ik heb maar een verlangen - te vergeten

maar op mijn ademtocht de nerf gewet

groeit er aan ijsvarens een rauw bouquet

en buiten ligt een toegevroren Lethe


en ik blijf wachten - meet het leven uit -

het is woestijn, herkomst en doelverloren

de stem des roependen zonder geluid.


Was er ooit een die mij had kunnen horen?

een eenzame voor een bebloemde ruit

en buiten blanke toegesneeuwde sporen –