ALBERDINGK THIJM, Gebroeders


De herderkens lagen bij nachte

De herdertjes lagen bij nachte,

zij lagen bij nacht in het veld.

Zij hielden vol trouwe de wachte,

zij hadden hun schaapjes geteld.

Daar hoorden zij d'engelen zingen

hun liederen vloeiend en klaar.

De herders naar Bethlehem gingen,

't liep tegen het nieuwe jaar.

Toen zij er te Bethlehem kwamen,

daar schoten drie stralen dooreen:

een straal van omhoog zij vernamen,

een straal uit het kribje beneên

Daar vlamd' er een straal uit hun ogen

en viel op het Kindeke teer;

zij stonden tot schreiens bewogen

en knielden bij Jesus neer

Maria die bloosde van weelde,

van ootmoed en lieflijke vreugd.

De goede Sint Jozef hij streelde

het Kindje, der mensen geneugt.

De herders bevalen te weiden

Hun schaapkens aan d'engelenschaar:

wij kunnen van 't kribje niet scheiden

wij wachten het nieuwe jaar
…..