BROES, Bert
De zeven zwanen
Er dreven zeven witte zwanen
op een meer zo helder als bergkristal
dat meer was ontstaan door mensentranen
op de bodem van een duister dal
de zwanen besloten de bron te vinden
van het water dat nooit nog zoet had gesmaakt
ze wiekten omhoog op de winterwinden
in hen was de trekvogel weer ontwaakt
Elke zwaan trok langs één van de zeven stromen
die straalden om ’t meer in een zilveren ster.
Hun vleugelslag werd elke dag wat lomer.
De wind was koud en de tocht was ver.
Maar eens werden zeven stromen beken,
en eens werden zeven beken bron.
Zo daalde elke zwaan na dagen en weken
op een plek waar ’t verdriet van de wereld begon.
Er weenden zeven moeders over d’ aarde.
Heel ver weende Eva om de eerste moord.
Eén weende om ’t geld dat haar Judas aanvaarde
en een om haar Zoon die aan ’t Kruis werd doorboord.
Aan het front viel een man, een moeder schreide.
Op een plein klonk een salvo, een moeder riep.
Eén weende om herinnering aan betere tijden
en één om haar kind dat verloren liep;
Toen zijn de zeven witte zwanen
teruggekeerd, het hart vol pijn,
naar hun zilveren meer van mensentranen
om er met hun zorg alleen te zijn.
En toen de mensen de zwanen zagen,
lachten ze weer en waren verdwenen.
En niemand begreep iets van de volgende dagen
van het dreigende wassen van het meer.
Dit is de tijd
Dit is de tijd dat van land tot land,
de stormwind waait, die zucht van eeuwen lijden,
die zuiv'ren zal en kaf van koren scheiden.
Dat schrijlings op een wolkenrand,
voor nieuw geloof, de nieuwe eng'len rijden.
Dit is de tijd !
Dit is de tijd dat van stad tot stad,
de vonken slaan waarin zich pijn ontspande,
tot zuiv'rend vuur dat alles zal verbranden.
En 't huis waaraan de tijdworm vrat,
tot as vergaat met balken en met wanden.
Dit is de tijd !
Dit is de tijd dat van straat tot straat,
de boodschap kruipt dat tirannen moeten wijken.
Dat jonge handen nieuwe maten ijken,
die morgen als de gongslag gaat,
de meters zijn voor armen en voor rijken.
Dit is de tijd !
Dit is de tijd dat van huis tot huis,
de zekerheid groeit dat 't ergste is geleden,
de zekerheid dat 't hardste is gestreden.
En 't oude spel van kat en muis,
verleden wordt waarover walsen reden.
Dit is de tijd !
Geuzenlied
Men wil ons doen geloven,
dat als Christus nu zou door Leuven gaan,
Hij met het gezag tegen ’t volk zou staan,
dat hij niet zou meestappen in de straat,
maar dat hij als purperen prelaat
zou zetelen daar binnenin,
zou zetelen in het sanhedrin.
Men wil ons doen geloven,
dat de wijsheid en de christelijke gena
slechts bloeien in ’t vaderland van papa,
men legt de toog af voor een broek,
maar draait het blad niet om in ’t boek,
doch niemand drinkt nog braaf en mak
die zure wijn uit die nieuwe zak.
Wij hebben niet vergeten,
dat sabel, matrak en waterkanon
eens de wil dienden van de nobiljon
en daarna die van de katoenbaron
en altijd weer die franskiljon
en dat, toen priester Daens begon,
hij op ’t sanhedrin niet rekenen kon.
Wij zullen niet versagen,
want voor ’t volk kwam er nooit een straaltje zon,
dat het niet door strijd en zege won.
Voor ons de kerker, voor ons de straat
en uit zijn erker kijkt de prelaat.
Wij vechten te Leuven en overal,
tot we winnen – en de kardinaal ons zegenen zal!
Er was een tijd
Er was een tijd dat wij elkaar nog niet kenden
Dat jij een meisje en ik een jongen was
Eentje aan weerszij van de bonte bende
Die liep te stoeien door het zomergras
Maar op een dag volgden we bei dezelfde witte vlinder
Telden we bei de blaadjes van dezelfde bloem
Sindsdien stoeit er aan weerszij eentje minder
En 't is sindsdien dat ik je voornaam noem.
En 't is sindsdien dat ik je voornaam noem.
Er kwam een tijd dat wij elkaar beter kenden
Dat jij mijn meisje en ik jouw jongen was
We zwierven blij van Lommel tot Oostende
En voor het eerst dronken we uit hetzelfde glas
En elke dag volgden we weer dezelfde witte vlinder
Telden we bei de blaadjes van dezelfde bloem
we werden stil en stoeiden al maar minder
En 't is sindsdien dat ik je liefste noem.
En 't is sindsdien dat ik je liefste noem.
Er kwam een tijd dat wij elkaar zo goed kenden
Dat wij geen uur meer weken van elkaar
waarbij zich d'een zo goed aan d'ander wende
Dat wij elkaar verstaan met een gebaar
En elke dag volgen we nog dezelfde witte vlinder
Tellen we nog de blaadjes van dezelfde bloem
Ik hou van jou veel meer al zeg ik minder
Al droom ik meer je naam dan ik hem noem.
Al droom ik meer je naam dan ik hem noem.
Er komt een tijd dat één 't gelaat moet wenden
naar 't ander land vanwaar geen wederkeert
Hij zegge daar hoe goed wij elkaar kenden
Ik wed men laat zo'n liefde ongedeerd
En op een dag volgen we weer dezelfde witte vlinder
Tellen we weer de blaadjes van dezelfde bloem
Als jij bij mij bent dan vrees ik 't einde minder
Het is zo goed als ik je voornaam noem.
Het is zo goed als ik je voornaam noem.
Boer Bavo
Boer Bavo bebouwde plicht'lijk z'n land
Hij betaalde belasting aan 't vaderland
Hij ging elke zondag naar de mis
Hij was op elke begrafenis
Hij zetelde in de gemeenteraad
Hij gold als een toonbeeld van orde en maat
Hij zorgde voorbeeldig voor zijn gezin
Hij sprak vol lof over zijn boerin
In zeden en zaken zo solide
Een tweede boer Bavo was er niet
Maar Bavo kneep de katjes in het donker
Hij kneep de katjes bij nacht
Hij kneep ze bij nevel, bij sterrengeflonker
Hij kneep ze, maar kneep ze zacht
En was er 'ns eentje dat weende of riep
Geen mens die het hoorde of zag
Boer Bavo kneep katjes in het geniep
En ploegde z'n veld bij dag
Boer Bavo was lid van de kerkfabriek
Hij zorgde voor kaarslicht en voor muziek
Hij droeg een fakkel in elke stoet
Hij heeft elke vastentijd geboet
Hij was een voorman, een ijveraar
Hij ijverde vurig het ganse jaar
Hij heeft zich stug elk plezier ontzegd
Het hoofd rechtop en de blik onthecht
Boer Bavo was waarlijk zeer solide
Een boer zoals men er zelden ziet
Maar Bavo kneep de katjes in het donker
…..
De eeuwigheid piepte op een kier
Boer Bavo werd vreedzame rentenier
In een herenhuis dicht bij de kerk
Vanwaar hij de plek zag voor zijn zerk
Het werd een lijkmis vol pracht en praal
De katjes waren er allemaal
Ze luisterden stilletjes naar het sermoen
Ze weenden maar konden er niets aan doen
Ze hadden om Bavo zo'n verdriet
Hij was zo zacht en toch zo solide
Want Bavo kneep de katjes in het donker
Hij kneep de katjes bij nacht
Hij kneep ze bij nevel, bij sterrengeflonker
Hij kneep ze, maar kneep ze zacht
De katjes kochten een grote tuil
En knikten uit alle macht
Toen de schepen zei bij d'open kuil
'Bavo ijverde dag en nacht'