STRACKE, Desideer



Arm Vlaanderen

…..
Reconnue fondée was in alle geval de klacht van Jacob Karsman niet, die een versje had laten verschijnen zonder de naam van de drukker, wat niet mag, en daarvoor tot vijf frank boete werd veroordeeld, maar in beroep ging, en toen hij zijn advocaat aanzocht om voor hem in het Nederlands te pleiten, daartoe verbod kreeg, zich echter beriep op de Grondwet, maar drie maanden gevang opliep, om zijn Vlaamse halsstarrigheid te breken. Al even non fondée de klacht omtrent Coecke en Goethals, die, volgens ernstige mensen beweren, niet zouden ter dood zijn veroordeeld had men ze kunnen verhoren, beschuldigen en vonnissen in hun Vlaamse moedertaal.

Maar de kruik gaat te water... in 1867 wordt dus gevraagd vanwege zekere mensen, die natuurlijk hun ‘prétentions exagérées’ als elementaire rechtvaardigheid willen doen doorgaan, er werd geëist, dat niemand in het Vlaamse land tot het ambt van rechter of pleiter zal worden benoemd, tenzij hij de Nederlandse taal, hum! hoe zullen wij zeggen? de Nederlandse taal... bewere te... kennen. Vragen is vrij, en weigeren...

Daarover wist een zekere Jozef Schoep, een werkman meer te vertellen in 1872, toen hij, geen Frans kennend, ook eens vroeg of hij de geboorteaangifte van zijn zoon niet in het Nederlands doen mocht (o driestheid!) op het stadhuis van Saint Jean Molanbecque. Zo vroeg dus Jozef Schoep, maar omdat hij, bij de opgelopen weigering, de gewone formaliteiten niet wilde vervullen, kreeg hij, wat hij niet had gevraagd, 50 frank boete. In het beroepshof mocht men ditmaal na lang tegenstribbelen (want men noemde die aanmatiging: un enfantillage) in het Nederlands pleiten, op voorwaarde de pleidooien, volzin voor volzin, in het Frans te vertalen, ten voordele der rechters, hetgeen ook geschiedde. Doch toen men er op aandrong het requisitorium of de beschuldigingsacte ten voordele van de beschuldigde, ook volzin voor volzin, te vertalen in het Nederlands, werd dit vlakaf geweigerd, en vriend Schoep trok ten derde male naar het Verbrekingshof, werd daar ook ten derden male (omne trinum perfectum: alle goeie dingen zijn drie) veroordeeld.

Goedzakkig, lamlendig is ons volk, maar toch brak nu de kruik, en van de zeekust tot aan Maaseik ontplofte de verontwaardigde verbittering. 10.000 mannen, veel voor die tijd, gingen te Brussel manifesteren op de Landdag, en eindelijk, werd de eerste rechtherstellingswet, hoe verminkt dan ook en verbroddeld, gestemd in 1873, 40 jaar geleden, met 92 stemmen er voor, er tegen, enkel toch nog, drie!

Vijf jaar nadien (zijt gij nog niet vermoeid van deze cijfers? neen niet waar! want wij zouden ze van buiten mogen kennen) dus in 1878 werd de wet op het Nederlands in Staatsbestuurzaken aangenomen; tweede punt uit ‘le monstrueux gâchis’. Aangenomen, ja! dat belet echter niet, dat nu, na 35 jaren, die wet voor honderden Staatsambtenaars een dode letter en voor miljoenen Vlamingen een dode mus is gebleken. Enige maanden geleden bracht ‘Hooger Leven’ de a.u.b. officiële opgave, dat van 435 tolbeambten te Brussel er maar 334 zijn die de wet van 1878 niet naleven konden, kunnen noch zullen kunnen, omdat ze geen Nederlands kenden, kennen, noch zullen kennen, in de volmaakt toekomende tijd.

Als het nu 1882 sloeg op de grote klok der geschiedenis (toen waren de meeste onder ons al op de wereld, en ik was zelfs reeds een eindje, hoop ik, boven de jaren van verstand) gebeurde er nog iets, dat niemand niet weten mag noch vergeten. De burgerlijke stand van het zoontje van onze vriend Jozef Schoep (dat inmiddels was gestorven) werd eindelijk in regel gebracht, nadat de arme dreumes tien jaar op zijn geboorteacte gewacht had, zodat dit Vlaams mirakelkind officieel begraven werd, voor het officieel ter wereld kwam.

…..