BAKHUIZEN VAN DEN BRINK, R.C.



Mengelingen.

Cartons voor de Geschiedenis van de Nederlandse Vrijheidsoorlog.

…..
I. De Adel.

…..
Nimmer is wellicht Pinksteren zo kommerlijk ingewijd geworden als in het jaar 1568 te Brussel. Het schavot, dat nog rookte van het bloed van twintig edelen, op de beide vorige dagen vergoten, bleef staan, om met somberder pracht voor nog plechtiger strafoefening te worden getooid. Alva had de burgers op lijf en goed verboden, hun deur te verlaten, als vreesde hij, dat het weegeschrei over het onrecht, wanneer het zich in de vrije lucht ontlastte, de wraak des Hemels zou inroepen, eer het onrecht gepleegd was. Scherprechter en zwaard bleven onder het schavot verborgen - uit eerbied voor de slachtoffers of uit schaamte voor de gruwel? De beroemdste en schitterendste edelman der Nederlandse gewesten, de held van St. Quintyn (Egmont ), stierf, zo als hij niet had moeten sterven, wantrouwend aan zichzelf en zijn eigen onschuld, en daarom geslingerd door de hoop op vergiffenis en verbitterd door haar teleurstelling. In rang aan hem gelijk, maar niet aan hem gelijk in de vaak onbillijke schatting der menigte, deelde Hoorne zijn lot en stierf, zoals hij geleefd had, stug en fier.

Van het onweder, dat drie dagen achtereen over aller hoofden had gebroeid, scheen de laatste, de geweldigste slag losgebroken, en de borst der burgerij voelde verademing, niet slechts omdat zij zelf niet getroffen was, maar ook omdat zij voor het vervolg op verkoeling hoop koesterde. Zelfs de Spanjaarden vleiden zich met die verwachting, minder uit medelijden met het beangstigde volk, dan uit staatkundige berekening. Maar zo Alva immer het wrede woord: ‘dat de kop van een zalm meer waard is dan de koppen van honderd kikvorsen,’ heeft uitgesproken, hij staafde het ditmaal door de toepassing niet. Hij woedde voort, tot zelfs in de hutten der armen, en omdat hij het deed, is het bloed, op de derde Juni 1568 vergoten, vruchtbaar geworden voor de onafhankelijkheid onzer natie.

…..