VAN LENNEP, Jacob
Aan een roosje
Zachtgekleurde lentebloesem,
Die Selindes borstjes kust,
Die zo mollig op haar boezem
Tussen donzen peulen rust!
Aardig roosje, vers ontloken,
Ware uw zalig lot het mijn’,
Lag ik ook zo neergedoken
Tussen 't dubbel halssatijn,
'k Lei geenszins als gij bewustloos
't Hangend hoofdje stil op zij;
Nee, 'k bekeek, nieuwsgierig, rustloos,
Heel de omtrek van nabij.
'k Zou, door hete zucht gedreven,
Aan die borsten, blank en mals,
Duizend, duizend kusjes geven,
'k Zoende schouders, nek en hals.
'k Zoude ook samen vergelijken
Die twee bollen, wit en rond:
Zien, of deez' voor die moest wijken,
Of er onderscheid bestond,
Wie met blauwer aders praalde,
Wie de blankste tint bezat,
Wie de meeste veerkracht haalde
Wie de roodste bezie had.
'k Zou dan trachten op te sporen
Waar de holle weg ons leidt
Die gelijk een diepe voren
De ene bol van d'andre scheidt,
Die stilzwijgend schijnt te wenken,
Lager vindt ge rijker schat
Dan gij immer uit kost denken.
Dan een sterv'ling ooit bezat.
'k Nam dat pad, van lust doorprikkeld
Tot die schat mijn ogen trof
En 't geheim mij werd ontwikkeld
Binnen Cypris' rozenhof.
Hoe loopt de Dusse langs het hol van Neander?
Hier ziet men het water
Met schaatrend geklater
Al golvend verschijnen,
…..
En klett'rend en schett'rend en plett'rend en knett'rend,
En schuivend en stuivend en snuivend en wuivend,
En vallend en schallend en knallend en brallend,
En knagend en jagend en plagend en klagend,
En malend en dwalend en dralend en dalend,
En schomm'lend en tromm'lend en stomm'lend en romm'lend,
En spuitend ontspruitend en fluitend weêrstuitend,
En ruisend en suizend en bruisend zich kruisend,
En groeiend en vloeiend en stoeiend en boeiend,
De beemden besproeiend, de zinnen vermoeiend.
…..
Winternacht
Als ’t bald’rend windenheir, ontslagen van zijn banden,
Het zeevlak overgiert bij duistre winternacht,
En 't hulploos vaartuig zweept naar de ongastvrije stranden,
Waar slechts verderf en dood de vege manschap wacht:
Wanneer met elke stond de nood al hoger steigert,
En, bruisend, golf bij golf in 't lekke scheepshol dringt,
De mast verbrijzeld stort, de pomp haar diensten weigert,
En alles kermt en bidt en handen wringt, -
Dan is het groots en schoon voor fier gestemde harten,
Gelaten, onvervaard bij 't woeden der natuur,
En dood en doodsgevaar op d'Oceaan te tarten....
Maar ik zit liever thuis bij 't vuur.