VAN DUINKERKEN, Anton


De wuivende

Mijn vrouw is de wuivende, die met haar zakdoek

in ’t licht langs het korenveld gaat.

Zij zendt mij een uiterste teken van liefde

nu zij mij, gedwongen, verlaat.


Wie weet voor hoelang zij vertrekt ? Ik blijf eenzaam

doch jubel slaat op in mijn bloed.

Ik voel mij niet langer gevangen : rondom mij

is alom haar wuivende groet.


Mijn God in de hemel, die ’t ziet, en die weet

hoe ik nooit voor mijzelve iets vroeg

- Al wat Gij mij gaaft heb ik dankbaar aanvaard

en Gij gaaft mij geluk genoeg ! -


Verhoor voor vandaag en de rest van mijn leven

één enkele bede van mij :

Dat altijd mijn vrouw als uw teken van liefde

voor mij deze wuivende zij.


Haar simpel bewegen der hand bij haar afscheid

zond mij het geheim tegemoet,

waarom Gij uw engel zijn boodschap liet zeggen

beginnende met “Wees Gegroet !”


Want al wat beweegt, hier op aarde, in de zee,

langs uw heemlen vol heerlijkheid,

is niets dan een wuivende groet aan de ziel

om te zeggen, hoe goed Gij zijt.


Wie God wil begrijpen die heeft niet genoeg

aan ons vorsende mensenverstand.

Hij zie naar het dansen van sterren en golven

en ’t wuiven der dierbaarste hand.


Al wat ik geloof en belijd vat ik samen

in deze, mijn opperste wet :

Mijn ziel zij een wuivende groet aan mijn God

want ik heb geen volmaakter gebed.


Mijn ziel zij een riet aan de stroom der genade

en een wuivende golfslag, die spoelt

langs de zoetheid der kust, en een graanveld in zon,

dat de tocht van de zomerwind voelt.


Mijn ziel zij gelijk aan de ziel van de vrouw

die mij toezond uw godlijke groet,

want zij is de wuivende, die Gij mij gaaft

en ik dank U, het leven is goed.


De stillen

Eenzaamheids achterdocht, gevoed door waan,

Kweekt groter kwaad dan roekeloos vergeten

Van wetten, waardoor veiligen zich weten

Behoed tegen een snel en stout vergaan.

Wie zonder schaamte geile lust belijden,

Maken zich schuldig, maar zij weten toch

De grootste zondigheid van 't kwaad te mijden.

Alleen wie, braafheid huichelend, bedrog

plegen met liefdes wet en wier gedachten

De vreugde van het arme volk verachten:

Zij zijn de farizeeërs aller tijden.


Concentratiekamp


Niets dan de stem van een kind op de weg

Is genoeg om volkomen gevangen te zijn.

Achter het prikkeldraad wuiven de heesters,

Wat verder staan bomen en rein

In de lucht van de zomer klinkt eensklaps daarachter

Het heldere hoge geluid

Van 't kind, dat plezier heeft, en 't weet niet, hoe zeer het

Voor allen de vrijheid beduidt.


Dit lijkt op het heldere schellen der huisbel

Na schooltijd, als 't Zaterdag is:

Dan komen de stoeiende vragen aan Vader

Waar morgen direct na de Mis

De wandeling heen gaat. Zij maken hun plannen;

Het huis is te klein voor 't geluk,

En luid breekt de geestdrift der schone verwachting

De ernst der studeerkamer stuk.


Wat baat het, van kind'ren en vrijheid te dromen,

Terwijl men toch vruchteloos tuurt

Om achter de heesters een glimp te betrappen

Van het leven? - Gevangenschap duurt

Niet korter, wanneer men zijn eigen geluk zoekt.

We zijn meer dan zeshonderd man.

Een kind op de weg heeft gelachen. Wij hoorden 't

En elk werd er eenzamer van.